Nee, tot u die hoort zeg ik: hebt uw vijanden lief, doet wél aan wie u háten!
28
Zegent wie u vervlóeken, bidt voor wie u belágen!
29
Slaat iemand je op de wang,- houd hem ook de andere voor; pakt iemand je mantel af, verhinder hem ook het hemd niet!
30
Geef aan al wie je vraagt, en pakt iemand het jouwe af, vraag het niet van hem terug!
31
Zoals ge wilt dat de mensen ú doen, doet aan hen evenzo!
32
Als ge liefhebt wie ú liefhebben, wat voor genade is dat bij u? Ook de zondaars immers hebben lief wie hén liefhebben!
33
Ja, als ge goeddoet aan wie ú goeddoen, wat voor genade is dat bij u? Ook de zondaars immers doen hetzelfde!
34
En als ge uitleent aan hen van wie ge verwacht te ontvangen, wat voor genade is dat bij u? Ook zondaars lenen aan zondaars, om evenveel terug te ontvangen!
35
Nee, hebt uw vijanden lief!- doet goed en leent uit zonder hoop op iets terug; dan zal uw loon groot zijn en zult ge wezen: zonen van de Allerhoogste, omdat hij goedertieren is jegens de genadelozen en bozen!
36
Wordt barmhartig zoals uw Vader barmhartig is!
37
Oordeelt niet,- dat ge niet zult wórden geoordeeld; vonnist niet,- dat ge niet zult worden gevonnist; laat los,- dat ge losgelaten zult worden!-
38
geeft,- en aan u zal gegeven worden; een mooie maat, aangedrukt, geschud en overvloeiend, zullen ze u in de schoot geven, want met de maat waarmee gij meet zal aan u worden toegemeten!