Maar de dienaar van een zeker overste over honderd was er slecht aan toe; hij zou sterven; en hij was voor hem kostbaar!
3
Maar als hij hoort over Jezus, zendt hij tot hem de oudsten van de Judeeërs en vraagt hij hem dat hij zal komen om zijn dienaar te redden.
4
Maar zij zijn bij Jezus aangeland en hebben met haast hem erbijgeroepen en gezegd: hij is het wáárd dat u hem dit gunt;
5
want hij houdt van ons volk, en de Samenkomst heeft híj voor ons gebouwd!
6
Maar Jezus is met hen meegegaan. Maar als hij al niet ver meer van het huis af is, stuurt de overste over honderd vrienden om tot hem te zeggen: heer, kwel u niet!- want te gering ben ik dat u onder mijn dak binnenkomt!-
7
daarom heb ik mijzelf ook niet waardig geacht tot u te komen; maar zeg het met een woord en mijn jongen zal worden geheeld!-
8
want ook ik ben een mens die onder gezag is gesteld, met onder mij soldaten, ik zeg tot deze ‘ga’ en hij gaat en tot een ander ‘kom’ en hij komt, en tot mijn dienaar ‘doe dit’ en hij doet het!
9
Maar als hij deze dingen hoort verwondert Jezus zich over hem* Of: bewondert Jezus hem.; hij keert zich tot de schare die hem volgt en zegt: ik zeg u, niet in Israël heb ik zo’n geloof gevonden!
10
Als zij naar het huis terugkeren vinden zij die erop uitgestuurd zijn de dienaar gezond.