Instellingen

1


Nadat hij al zijn uitspraken

ten aanhoren van de gemeenschap
heeft voleindigd,
is het Kafarnaoem waar hij binnenkomt.

2


Maar de dienaar van

een zeker overste over honderd
was er slecht aan toe;
hij zou sterven;
en hij was voor hem kostbaar!

3


Maar als hij hoort over Jezus,

zendt hij tot hem
de oudsten van de Judeeërs
en vraagt hij hem dat hij zal komen
om zijn dienaar te redden.

4


Maar zij zijn bij Jezus aangeland

en hebben met haast hem erbijgeroepen
en gezegd: hij is het wáárd
dat u hem dit gunt;

5


want hij houdt van ons volk,

en de Samenkomst
heeft híj voor ons gebouwd!

6


Maar Jezus is met hen meegegaan.

Maar als hij
al niet ver meer van het huis af is,
stuurt de overste over honderd vrienden
om tot hem te zeggen:
heer, kwel u niet!-
want te gering ben ik
dat u onder mijn dak binnenkomt!-

7


daarom

heb ik mijzelf ook niet waardig geacht
tot u te komen;
maar zeg het met een woord
en mijn jongen zal worden geheeld!-

8


want ook ik ben een mens

die onder gezag is gesteld,
met onder mij soldaten,
ik zeg tot deze ‘ga’ en hij gaat
en tot een ander ‘kom’ en hij komt,
en tot mijn dienaar ‘doe dit’ en hij doet het!

9


Maar als hij deze dingen hoort

verwondert Jezus zich over hem* Of: bewondert Jezus hem.;
hij keert zich tot de schare die hem volgt
en zegt: ik zeg u,
niet in Israël heb ik zo’n geloof gevonden!

10


Als zij naar het huis terugkeren

vinden zij die erop uitgestuurd zijn
de dienaar gezond.

11


Het geschiedt vervolgens dat hij verder trekt

naar een stad met roepnaam Naïn;
met hem meegetrokken zijn
zijn leerlingen en een talrijke schare.

12


Maar met dat hij de poort van de stad nadert,-

zie, daar is net een gestorvene uitgedragen,
eniggeboren zoon van zijn moeder,
en zij is al weduwe;
een niet geringe schare uit de stad
is met haar geweest.

13


Als de Heer haar ziet

wordt hij inwendig over haar bewogen,
en hij zegt tot haar: ween niet!

14


Hij komt erop af

en grijpt de (open) kist vast;
de dragers blijven staan en hij zegt:
jongeman, ik zeg je, word wakker!

15


De dode gaat zitten en begint te praten;

‘en hij geeft hem aan zijn moeder’ (1 Kon. 17,23).

16


Maar vreze neemt allen in bezit,

en zij hebben God verheerlijkt,
zeggend:
een groot profeet is bij ons opgewekt!
en: God ziet naar zijn gemeente om!

17


Dit woord omtrent hem gaat uit

in heel Judea
en heel de omstreek.

18


Aan Johannes verkondigen zijn leerlingen

dit alles.

19


Maar Johannes roept zomaar twee

van zijn leerlingen tot zich
en stuurt ze naar de Heer toe
om te zeggen: ben jij de komende,
of moeten we een ander verwelkomen?

20


Maar als ze bij hem aanlanden

zeggen de mannen:
Johannes de Doper
heeft ons tot jou uitgezonden om te zeggen:
ben jíj de komende,
of moeten wij een ander verwelkomen?

21


Het is juist het uur dat hij velen geneest

van ziekten, zweepslagen en boze geesten
en vele blinden begenadigt met kunnen kijken.

22


Ten antwoord zegt hij tot hen:

gaat heen en verkondigt aan Johannes
wat ge ziet en hoort:
blinden kijken óp, lammen wandelen rond
en huidvraatlijders worden rein,
doven horen, doden ontwaken en
aan armen
wordt goede tijding aangekondigd;

23


zalig is hij die niet struikelt

over mij!

24


Maar als zij die dat

aan Johannes gaan aankondigen
weggaan
begint hij tot de scharen
over Johannes te zeggen:
wát zijt ge uitgegaan naar de woestijn
om te aanschouwen?- een rietstengel
heen en weer bewogen door de wind?-

25


nee!- wát zijt ge gaan zien

toen ge zijt uitgegaan?-
een mens gekleed in zachte kleren?-
zie, die in het kleed van glorie
en in weelde verkeren
houden zich op in de koningsburchten!-

26


nee, wát zijt ge gaan zien

toen ge zijt uitgegaan?- een profeet?-
ja, ik zeg u: en overvloediger dan een profeet!-

27


hij is het over wie geschreven staat:

‘zie, ik zend mijn aankondiger
voor je aanschijn uit;
hij zal voor jou je weg bereiden!’

(Ex. 23,20; Mal. 3,1)

28


ik zeg u: onder wie uit vrouwen geboren zijn

is niemand groter dan Johannes,
wel is de kleinste in het koninkrijk van God
groter dan hij;

29


en heel de gemeenschap die naar hem hoorde

en de tollenaars
rechtvaardigen God door zich te laten dopen
met de doop van Johannes;

30


maar de Farizeeërs en de wetgeleerden

wijzen de raad Gods af,
-naar zichzelf toe-
door zich niet door hem te laten dopen!-