Instellingen

36


Maar een van de Farizeeërs heeft hem gevraagd

om bij hem te eten;
hij komt binnen in het huis van de Farizeeër
en gaat aanliggen.

37


Ziedaar een vrouw

die in de stad een zondares is;
als haar ter kennis komt
dat hij neerligt in het huis van de Farizeeër,
brengt ze een albasten flesje mirre mee,

38


komt wenend achter hem

-bij zijn voeten- staan
en begint met de tranen
zijn voeten nat te maken;
zij heeft ze
met de haren van haar hoofd afgewist,
zij heeft zijn voeten gekust
en ze gezalfd met de mirre.

39


Maar als de Farizeeër die hem geroepen heeft

dat ziet, zegt hij bij zichzelf,- hij zegt:
als hij een profeet geweest was
had hij herkend
wie en wat voor iemand die vrouw is
die hem vastgrijpt: dat ze een zondares is!

40


Ten antwoord zegt Jezus tot hem:

Simon, ik heb je iets te zeggen!
‘Leermeester, zeg het!’ brengt hij uit.

41


Twéé schuldenaars had een zeker geldschieter;

de ene was hem vijfhonderd dinar schuldig,
de andere vijftig;

42


als ze niets hebben om terug te geven

begenadigt hij beiden;
dus wie van hen
zal hem het méést liefhebben?

43


Ten antwoord zegt Simon:

ik neem aan:
diegene die hij het meest begenadigt!
Hij zegt tot hem: je hebt juist geoordeeld!

44


Hij keert zich om naar de vrouw

en brengt tot Simon uit:
je kijkt deze vrouw aan?-
ik kwam binnen in je huis,-
water-over-voeten heb je mij niet gegeven;
maar zij maakt
met haar tranen mijn voeten nat
en wist ze met haar haren af;

45


een kus geef je mij niet;

maar zij is, vanaf dat ik binnenkom,
niet opgehouden mijn voeten te kussen;

46


jij zalft mijn hoofd niet met olie;

maar zij zalft mijn voeten met mirre!-

47


om die genade, zeg ik je,

mogen haar zonden, die vele, vergeven zijn,-
omdat zij véél liefde betoont!-
maar aan wie weinig wordt vergeven,
die betoont weinig liefde!

48


Maar tot haar zegt hij:

mogen jouw zonden vergeven zijn!

49


Die mee-aanliggen

beginnen bij zichzelf te zeggen:
wie is hij, dat hij ook zonden vergeeft?

50


Maar tot de vrouwe zegt hij:

je geloof heeft je gered,
‘ga heen tot vrede!’ (1 Sam. 1,17)