Maar zij antwoorden en zeggen: Johannes de Doper; anderen: Elia, anderen dat een profeet, iemand van de vroegeren, is opgestaan.
20
Maar hij zegt tot hen: en gíj, wie zegt gíj dat ik ben? Petrus antwoordt en zegt: de gezalfde van God!
21
Maar bestraffend kondigt hij aan hen af dit aan niemand te zeggen,
22
omdat -zegt hij- de mensenzoon vele dingen zal moeten lijden en door de oudsten, heiligdomsoversten en schriftgeleerden verworpen zal worden; hij zal ter dood gebracht worden en ten derden dage worden opgewekt!
23
Maar tot allen heeft hij gezegd: als iemand het wil: achter mij aan komen, dan moet hij zichzelf verloochenen en zijn kruis opheffen,- dagelijks!- en mij volgen;
24
want wie zijn lijf-en-ziel wil redden zal haar verliezen; maar wie zijn lijf-en-ziel zal verliezen omwille van mij, die zal haar redden;