Instellingen

1


Bij begin (Gen. 1,1)

is er het spreken geweest;
het spreken is God nabij geweest,
ja God is het spreken geweest;

2


het is geweest bij begin,

God nabij (Spr. 8,22 vv; Sirach 24,9);

3


alle dingen zijn daardoor geworden

en buiten dat om
is niet één ding geworden
dat geworden is.

4


Daarin is leven geweest,

en dat leven is
het licht der mensen geweest;

5


het licht schijnt in de duisternis:

de duisternis heeft het niet opgenomen.

6


Er geschiedt een mens,

uitgezonden van bij God,
Johannes is zijn naam.

7


Deze komt tot getuigenis:

om te getuigen van het licht,-
opdat allen door hem gaan geloven.

8


Niet hijzelf is het licht geweest,

nee,-
om te getuigen van het licht:

9


het waarachtige licht

dat iedere mens verlicht, is geweest
komende tot de wereld.

10


In de wereld is het geweest

en de wereld is erdoor geworden,
en de wereld heeft hem niet herkend;

11


tot het zijne is hij gekomen

en de zijnen hebben hem niet aangenomen;

12


maar zovelen hem hebben aangenomen,

hun heeft hij de volmacht gegeven
kinderen van God te worden,-
zij die geloven in zijn naam;

13


die niet uit stuwingen van bloed,

niet uit de wil van menselijk vlees en
niet uit de wil van een man,
nee, uit God geboren zijn.

14


Het spreken is vlees-en-bloed geworden

en heeft bij ons zijn tent opgeslagen;
wij hebben zijn glorie aanschouwd,
een glorie van een eniggeborene
van bij een Vader,-
vol van genade en waarheid.

15


Johannes getuigt van hem,

en wat hij te zeggen had heeft hij
uitgeschreeuwd:
hij is het geweest
van wie ik gezegd heb:
die na mij komt
is voor mij geworden,
omdat hij eerder was dan ik!-

16


ja, uit zijn volheid hebben wíj allen

aangenomen, en wel
genade op genade;

17


ja, de Wet is door Mozes gegeven

‘de genade en de waarheid’ (Ps. 85,11)
is door Jezus Christus geschied.

18


God: niemand heeft hem ooit gezien;

de eniggeboren God,
die is in de schoot des Vaders,
hij heeft (hem) uitgelegd!

19


En dit is het getuigenis van Johannes,

wanneer de Judeeërs vanuit Jeruzalem
tot hem heiligdomsdienaren en Levieten
zenden
om hem de vraag te stellen:
u, wie bent u?

20


Hij belijdt,-

hij loochent het niet en belijdt:
ík ben de Gezalfde niet!

21


Ze vragen hem:

wat dan wél?- bent u Elia?
Hij zegt: dat ben ik niet!
De profeet,- bent u dat?
En hij antwoordt: nee!

22


Dan zeggen ze tot hem:

wie bent u,
zodat wij een antwoord kunnen geven
aan wie ons hebben gestuurd?-
wat zegt u over uzelf?

23


Hij verklaart:

ik, ik ben
‘de stem van een roepende in de woestijn:
maakt recht de weg van de Heer!’ (Jes. 40,3),
zoals Jesaja, de profeet, gezegd heeft.

24


Ook zijn er afgezanten geweest

uit de gelederen van de Farizeeërs.

25


Ze stellen hem een vraag

en zeggen tot hem:
waarom doopt u dan,
als u niet de Gezalfde bent,
niet Elia en niet de profeet?

26


Johannes antwoordt hun en zegt:

ik doop in water;
midden onder u staat hij
-van wie u het niet weet-

27


die, na mij, komende is,

voor wie ik niet waardig ben om zelfs maar
de riem van zijn schoeisel los te maken!

28


Dat alles geschiedt in Betanië

aan de overzij van de Jordaan,-
want daar was het dat Johannes doopte.

29


De volgende morgen kijkt hij:

daar komt Jezus tot hem
en hij zegt:
zie, het lam van God
dat wegdraagt de zonde der wereld!-

30


hij is het over wie ik heb gezegd:

na mij komt een man
die vóór mij is geworden,
omdat hij eerder was dan ik;