29 | De volgende morgen kijkt hij: daar komt Jezus tot hem en hij zegt: zie, het lam van God dat wegdraagt de zonde der wereld!-
| |
30 | hij is het over wie ik heb gezegd: na mij komt een man die vóór mij is geworden, omdat hij eerder was dan ik;
| |
31 | ook ik wist niet dat híj het was: nee, opdat hij aan Israël geopenbaard zal worden, daarom ben ik gekomen dopend in water!
| |
32 | En Johannes getuigt ook en zegt: ik heb aanschouwd hoe de Geest als een duif neerdaalde uit de hemel en bleef rusten op hém;
| |
33 | ook ík wist niet dat hij het was; nee, die mij gestuurd heeft om te dopen in water, hij heeft tot mij gezegd ‘op wie je de Geest ziet neerdalen en op hem blijven, díe is het die doopt door heilige geestesadem’;
| |
34 | ík heb het gezien en ben gaan getuigen dat hij is de zoon van God!
| |
35 | De volgende morgen staat Johannes daar weer, met twee van zijn leerlingen;
| |
36 | Als hij Jezus in het blikveld krijgt die daar rondwandelt zegt hij: zie, het lam van God!
| |
37 | Die twee leerlingen van hem horen hem dat uitspreken en volgen Jezus!
| |
38 | Maar als Jezus zich omkeert en aanschouwt dat zij (hem) volgen, zegt hij tot hen: wat zoekt ge?* In veel vertalingen begint hier vers 39 en schuift elk volgend vers in dit hoofdstuk een nummer op. Maar zij zeggen tot hem: rabbi, -vertaald wil dat zeggen: leermeester- waar houdt u verblijf?
| |
39 | Hij zegt tot hen: komt en ziet! Dus komen ze en zien waar hij verblijf houdt, en blijven ze bij hem, die eigenste dag. Het is geweest omstreeks het tiende uur.
| |
40 | Andreas, de broer van Simon Petrus, is een van de twee geweest die het van Johannes horen en hem volgen.
| |
41 | Hij vindt als eerste zijn eigen broer Simon en zegt tot hem: we hebben de Messias gevonden!- vertaald is dat: Gezalfde,
| |
42 | Hij voert hem mee naar Jezus. Als hij hem in het blikveld krijgt zegt Jezus: jíj bent Simon de zoon van Johannes?- jíj wordt tot Kefas uitgeroepen!- wat vertaald wordt met Petrus,- rotsman.
| |
43 | De volgende morgen wil hij uittrekken naar Galilea, als hij Filippus vindt en Jezus tot hem zegt: volg mij!
| |
44 | Maar* Johannes gebruikt vaak het woord ‘maar’ zonder dat een tegenstelling lijkt bedoeld. Soms wordt daarmee iets opmerkelijks of onverwachts aangekondigd, soms slechts een tussenzin. Filippus is van Betsaïda geweest, de stad van Andreas en Petrus.
| |
45 | Filippus vindt Natanaël en zegt tot hem: die Mozes heeft beschreven in de Wet, en de profeten ook, die hebben we gevonden: Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret!
| |
46 | Natanaël zegt tot hem: is het mogelijk dat uit Nazaret iets goed is? Filippus zegt tot hem: kom en zie!
| |
47 | Jezus ziet Natanaël tot hem komen en zegt over hem: zie, waarlijk een Israëliet ‘in wie geen bedrog is’ (Ps. 32,2).
| |
48 | Natanaël zegt tot hem: vanwaar kent u mij? Jezus antwoordt en zegt tot hem: vóórdat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom was, zag ik je!
| |
49 | Natanaël antwoordt hem: rabbi, ú bent de zoon van God, ú bent koning van Israël!
| |
50 | Jezus antwoordt en zegt tot hem: omdat ik tot je zei dat ik je zag daar onder de vijgenboom geloof je?- grotere dingen dan deze zul je zien!
| |
51 | En hij zegt tot hem:
amen, amen, zeg ik u: ge zult de hemel geopend zien met de engelen Gods opklimmend en neerdalend (Gen. 28,12) op de zoon des mensen!
| |