Maar* Johannes gebruikt vaak het woord ‘maar’ zonder dat een tegenstelling lijkt bedoeld. Soms wordt daarmee iets opmerkelijks of onverwachts aangekondigd, soms slechts een tussenzin. Filippus is van Betsaïda geweest, de stad van Andreas en Petrus.
Filippus vindt Natanaël en zegt tot hem: die Mozes heeft beschreven in de Wet, en de profeten ook, die hebben we gevonden: Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret!
46
Natanaël zegt tot hem: is het mogelijk dat uit Nazaret iets goed is? Filippus zegt tot hem: kom en zie!
47
Jezus ziet Natanaël tot hem komen en zegt over hem: zie, waarlijk een Israëliet ‘in wie geen bedrog is’ (Ps. 32,2).
48
Natanaël zegt tot hem: vanwaar kent u mij? Jezus antwoordt en zegt tot hem: vóórdat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom was, zag ik je!
49
Natanaël antwoordt hem: rabbi, ú bent de zoon van God, ú bent koning van Israël!
50
Jezus antwoordt en zegt tot hem: omdat ik tot je zei dat ik je zag daar onder de vijgenboom geloof je?- grotere dingen dan deze zul je zien!
51
En hij zegt tot hem: amen, amen, zeg ik u: ge zult de hemel geopend zien met de engelen Gods opklimmend en neerdalend (Gen. 28,12) op de zoon des mensen!