de huurling, die geen echte herder is, van wie het de eigen schapen niet zijn, is toeschouwer als de wolf komt: hij laat de schapen achter en vlucht; de wolf grijpt ze en verscheurt ze;
13
omdat hij een huurling is en het hem niet kan schelen met de schapen;
14
ík ben de goede herder: ik kén de mijne en de mijne kennen mij,-
15
zoals de Vader mij kent en ook ík de Vader ken; en ik zet lijf-en-ziel in voor de schapen;
16
ook andere schapen heb ik die niet van deze hof zijn: ook die moet ik leiden,- ze zullen horen naar mijn stem en het zal worden: één kudde, één herder;
17
daarom heeft de Vader mij lief: omdat ík mijn lijf-en-ziel inzet, om die weer aan te nemen;
18
niemand heeft haar van mij weggehaald, nee, ikzelf zet haar in, uit mijzelf; ik heb volmacht om haar in te zetten, ik heb ook volmacht om haar weer aan te nemen; het gebod hiertoe heb ik aangenomen van mijn Vader!