Instellingen

11


ík ben

de góede herder;
de goede herder zet zijn lijf-en-ziel in
voor de schapen;

12


de huurling, die geen echte herder is,

van wie het de eigen schapen niet zijn,
is toeschouwer als de wolf komt:
hij laat de schapen achter
en vlucht;
de wolf grijpt ze en verscheurt ze;

13


omdat hij een huurling is

en het hem niet kan schelen
met de schapen;

14


ík ben

de goede herder:
ik kén de mijne en de mijne kennen mij,-

15


zoals de Vader mij kent

en ook ík de Vader ken;
en ik zet lijf-en-ziel in voor de schapen;

16


ook andere schapen heb ik

die niet van deze hof zijn:
ook die moet ik leiden,-
ze zullen horen naar mijn stem
en het zal worden: één kudde, één herder;

17


daarom heeft de Vader mij lief:

omdat ík mijn lijf-en-ziel inzet,
om die weer aan te nemen;

18


niemand heeft haar van mij weggehaald,

nee, ikzelf zet haar in, uit mijzelf;
ik heb volmacht om haar in te zetten,
ik heb ook volmacht
om haar weer aan te nemen;
het gebod hiertoe
heb ik aangenomen van mijn Vader!