12 | de huurling, die geen echte herder is, van wie het de eigen schapen niet zijn, is toeschouwer als de wolf komt: hij laat de schapen achter en vlucht; de wolf grijpt ze en verscheurt ze;
| |
13 | omdat hij een huurling is en het hem niet kan schelen met de schapen;
| |
14 | ík ben de goede herder: ik kén de mijne en de mijne kennen mij,-
| |
15 | zoals de Vader mij kent en ook ík de Vader ken; en ik zet lijf-en-ziel in voor de schapen;
| |
16 | ook andere schapen heb ik die niet van deze hof zijn: ook die moet ik leiden,- ze zullen horen naar mijn stem en het zal worden: één kudde, één herder;
| |
17 | daarom heeft de Vader mij lief: omdat ík mijn lijf-en-ziel inzet, om die weer aan te nemen;
| |
18 | niemand heeft haar van mij weggehaald, nee, ikzelf zet haar in, uit mijzelf; ik heb volmacht om haar in te zetten, ik heb ook volmacht om haar weer aan te nemen; het gebod hiertoe heb ik aangenomen van mijn Vader!
| |
19 | Weer geschiedt er scheuring onder de Judeeërs, vanwege deze woorden.
| |
20 | Maar velen van hen hebben gezegd: hij heeft een demonie en raaskalt,- wat hóórt ge in hem?
| |
21 | Anderen hebben gezegd: dat zijn geen uitspraken van iemand die door een demon is bezeten,- een demonie is toch niet bij machte van blinden ogen te openen?
| |
22 | Dán geschieden de Vernieuwingsfeesten in Jeruzalem, het is winter geweest.
| |
23 | Jezus heeft heen en weer gewandeld in het heiligdom in de zuilengang van Salomo.
| |
24 | Dan omringen de Judeeërs hem,- ze hebben tot hem gezegd: tot wanneer laat u onze ziel bungelen?- als ú de Gezalfde bent, zeg het ons ronduit!
| |
25 | Jezus antwoordt hun: dat héb ik u gezegd en gij gelooft het niet!- de werken die ík doe in de naam van mijn Vader, die getuigen over mij;
| |
26 | echter, gíj gelooft niet omdat ge niet (uit de kudde van) mijn schapen zijt;
| |
27 | mijn schapen horen naar mijn stem; ík ken hen en zij volgen mij,-
| |
28 | en ík geef hun eeuwig leven: ze zullen tot in der eeuwigheid niet verloren lopen en niet zal iemand ze uit mijn hand roven;
| |
29 | mijn Vader – wat hij mij heeft gegeven is groter dan alles, en niemand is bij machte uit de hand van de Vader te roven;
| |
30 | ik en de Vader zijn één!
| |
31 | Weer tillen de Judeeërs stenen op om hem te stenigen.
| |
32 | Jezus antwoordt hun: véle goede werken heb ik u getoond,- uit (de hand van) de Vader; om wat voor werk daarvan stenigt ge mij?
| |
33 | De Judeeërs antwoorden hem: voor een goed werk stenigen wij u niet, nee, voor lastering, en wel omdat u, een mens, uzelf tot God maakt.
| |
34 | Jezus antwoordt hun: is er niet geschreven in uw Wet ‘ik heb gezegd: gij zijt goden’ (Ps. 82,6)?-
| |
35 | als die van hen ‘goden’ zegt tot wie het woord van God geschiedt,- en het geschrevene niet vermag te worden opgelost,
| |
36 | zegt gíj dan van hem wien de Vader heeft geheiligd en uitgezonden tot de wereld ‘je lastert God’?, omdat ik heb gezegd ‘ik ben zoon van God’?-
| |
37 | als ik de werken van mijn Vader niet doe, gelooft mij dan niet;
| |
38 | maar als ik ze doe, zelfs als ge mij niet gelooft, gelooft dan de werken, opdat ge erkent en herkent dat de Vader één is met mij en ík één ben met de Vader!
| |
39 | Weer hebben ze er toen naar gezocht om hem te grijpen, en hij ontkomt aan hun hand,-
| |
40 | en komt wéér, de Jordaan over, in het oord waar Johannes het eerst is wezen dopen;- daar blijft hij.
| |
41 | Velen komen daar tot hem; ze hebben gezegd: Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan maar alles wat Johannes over hem gezegd heeft is waar geweest!
| |