Instellingen

1


Maar* Johannes gebruikt vaak het woord ‘maar’ zonder dat een tegenstelling lijkt bedoeld. Soms wordt daarmee iets opmerkelijks of onverwachts aangekondigd, soms slechts een tussenzin. er is iemand ziek geweest:

Lazarus, uit Betanië,
uit het dorp van Maria
en haar zuster Marta.

2


Maar het is (de) Maria geweest

die de Heer heeft gebalsemd met mirre
en zijn voeten heeft afgeveegd
met haar haren
wier broer Lazarus ziek is geworden.

3


Dan zenden de zusters bericht aan hem

en laten zeggen:
heer zie, hij wiens vriend gij zijt is ziek!

4


Maar als Jezus dat hoort, zegt hij:

deze ziekte is niet ten dode
nee, voor de verheerlijking van God,-
opdat door haar de zoon van God
zal worden verheerlijkt!

5


Maar Jezus heeft Marta liefgehad,

en haar zuster en Lazarus.

6


Zodra hij dan hoort dat hij ziek is,-

tóen is hij gebleven
op die plaats waar hij was
twee dagen lang,

7


vervolgens, daarna,

zegt hij tot zijn leerlingen:
laten we weer naar Judea gaan!

8


De leerlingen zeggen tot hem:

rabbi, nu net hebben de Judeeërs
ernaar gezocht u te stenigen,
en weer gaat ge daarheen?

9


Jezus antwoordt:

zijn er geen twaalf uren per dag?-
zolang iemand overdag rondwandelt
stoot hij nergens tegenaan,
omdat hij het licht van deze wereld
kan bekijken,

10


maar als iemand rondwandelt in de nacht

stoot hij zich,
omdat het licht niet in hem is!

11


Dát zegt hij;

en daarna zegt hij tot hen:
Lazarus, onze vriend, is gaan rusten;
echter, ik trek erheen
om hem uit die slaap te halen!

12


Dan zeggen zijn leerlingen tot hem:

heer, als hij is gaan rusten
zal hij worden gered!

13


Maar Jezus heeft gesproken over zijn dood,

maar zij denken dat hij spreekt
over de rust van de slaap!

14


Dus dán zegt Jezus hun onomwonden:

Lazarus is gestorven,-

15


en ik verheug mij om u,-

opdat ge gaat gelóven,
omdat ik daar niet ben geweest;
echter, laten we naar hem toe gaan!

16


Dan zegt Tomas,

die Tweeling genoemd wordt,
tot de mede-leerlingen:
laten óók wij gaan,
opdat wij met hem sterven!