in het huis van mijn Vader zijn vele verblijven; maar als het niet zo was, zou ik u dan zeggen ‘ik ga vooruit om u een plaats te bereiden’?-
3
als ik vooruit gegaan ben en u een plaats heb bereid kom ik weer en zal u bij mij opnemen, opdat daar waar ík ben ook gíj zijt.
4
En waar ík heen ga, daarheen weet ge de weg!
5
Tomas zegt tot hem: heer, we weten niet waar u heen gaat, hoe weten we de weg?
6
Jezus zegt tot hem: ík ben de weg, en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door mij;
7
als ge mij hebt leren kennen kunt ge ook weten wie mijn Vader is; van nu af kent ge hem en hebt ge hem gezien!
8
Filippus zegt tot hem: heer, toon ons de Vader en het is ons genoeg!
9
Jezus zegt tot hem: zo lange tijd ben ik bij u en toch heb je me niet leren kennen, Filippus?- wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien!- hoe kun jíj zeggen ‘toon ons de Vader’?-
10
gelóóf je niet dat ík één ben met de Vader en dat de Vader één is met mij?- de dingen die ík u zeg spreek ik niet vanuit mijzelf, maar de Vader die in mij verblijft doet zijn werken!-
11
gelooft het van mij dat ík één ben met de Vader en dat de Vader één is met mij; maar zo niet, gelooft deze dingen vanwege de werken!-
12
amen, amen, ik zeg u: wie in mij gelooft,- de werken die ík doe zal ook hij doen, ja grotere dan deze zal hij doen,- omdat ík vooruit ga naar de Vader;
13
en wat ge ook zult vragen in mijn naam, dat zal ik doen, opdat de Vader wordt verheerlijkt in de zoon;
14
als ge mij iets zult vragen in mijn naam, zal ík het doen;