1 | Ík ben de ware wijnstok, en mijn Vader is de landbewerker.
| |
2 | Elke rank aan mij die geen vrucht draagt die haalt hij weg, en elke die wel vrucht draagt, die reinigt hij opdat hij meer vrucht draagt.
| |
3 | Gij zijt reeds rein door het woord dat ik tot u heb gesproken;
| |
4 | blijft één met mij, zoals ík één met u: zoals de rank vanuit zichzelf niet bij machte is vrucht te dragen als hij niet één blijft met de wijnstok, zo ook gíj niet als ge niet één blijft met mij.
| |
5 | Ík ben de wijnstok, gíj de ranken: wie één blijft met mij, zoals ík met hem, die draagt overvloedig vrucht; omdat ge los van mij niet bij machte zijt iets te maken.
| |
6 | Als iemand niet één blijft met mij wordt hij naar buiten geworpen zoals de rank, en verdort: ze brengen die bijeen en werpen ze in het vuur, waar ze verbranden.
| |
7 | Als gij één blijft met mij en mijn uitspraken één blijven met u,- al wat ge wilt: vraagt het en het zal u geworden.
| |
8 | Daarin wordt mijn Vader verheerlijkt: dat ge overvloedig vrucht draagt en u leerlingen van mij wordt.
| |
9 | Zoals de Vader mij heeft liefgehad heb ík ú liefgehad: blijft één met mijn liefde;
| |
10 | als ge mijn geboden bewaart zult ge één blijven met mijn liefde, zoals ík de geboden van mijn Vader heb bewaard en één blijf met zijn liefde.
| |
11 | Dit alles heb ik tot u uitgesproken opdat mijn vreugde in u zal zijn en uw vreugde haar volheid bereikt.
| |
12 | Dit is mijn gebod: dat ge elkaar liefhebt zoals ik ú heb liefgehad.
| |
13 | Grotere liefde dan deze heeft niemand: dat iemand zijn lijf-en-ziel inzet voor zijn vrienden.
| |
14 | Gíj zijt mijn vrienden als ge doet wat ik u gebied;
| |
15 | ik noem u niet meer dienaars, omdat de dienaar niet weet wat zijn heer doet; maar u heb ik vrienden genoemd omdat ik aan ú bekend heb gemaakt al wat ik gehoord heb bij mijn Vader.
| |
16 | Niet gij hebt mij uitgekozen, nee, ík heb ú uitgekozen en ik heb u ingezet opdat gíj heen gaat en vrucht draagt en uw vrucht blijft,- opdat, wat ge de Vader ook zult vragen in mijn naam, hij u dat zal geven.
| |
17 | Deze dingen gebied ik u: dat ge elkaar liefhebt!
| |
18 | Als de wereld u haat,- erkent dat hij, eerder dan u, mij heeft gehaat;
| |
19 | als u van de wereld was, zou de wereld dit eigene wel vriendelijk bejegenen; maar omdat u niet van deze wereld bent -nee: ík heb u uit de wereld uitgekozen- daarom háát hij u, de wereld.
| |
20 | Weest indachtig het woord dat ík u gezegd heb: nooit is een dienaar groter dan zijn heer!- als ze mij vervolgen zullen ze ook u vervolgen; als ze mijn woord bewaren zullen ze ook dat van u bewaren.
| |
21 | Echt, dat alles zullen ze u aandoen vanwege mijn naam, omdat ze geen weet hebben van wie mij gestuurd heeft.
| |
22 | Als ik niet gekomen was en niet tot hen had gesproken, zouden ze geen zonde hebben; maar nu hebben ze geen verontschuldiging voor hun zonde.
| |
23 | Wie mij haat, haat ook mijn Vader;
| |
24 | als ik niet bij hen de werken had gedaan die niemand anders heeft gedaan zouden ze geen zonde hebben; maar nu hebben zij én mij én mijn Vader gezien én gehaat!-
| |
25 | nee, het is opdat vervuld wordt het woord, geschreven in hun Wet, dat ze ‘mij haten zonder oorzaak’ (Ps. 35,19).
| |
26 | Wanneer de troosttoeroeper komt die ík u van bij de Vader sturen zal, de geestesadem van de waarachtigheid die van bij de Vader uittrekt, zal die van mij getuigen;
| |
27 | maar ook gíj zult getuigen, omdat ge van begin af met mij zijt geweest!
| |