Instellingen

16


Nog maar een korte tijd

en gij aanschouwt mij niet meer,
en wéér een korte tijd
en ge zult me zien!

17


Dan zeggen van zijn leerlingen er

enkelen tot elkaar:
wat is dit wat hij tot ons zegt?-
‘nog maar een korte tijd
en ge aanschouwt mij niet
en wéér een korte tijd
en ge zult me zien!’
en ‘ik ga heen, tot de Vader’!

18


Dus hebben ze gezegd:

wat is dat wat hij zegt
over die korte tijd?-
we weten niet waarover hij spreekt!

19


Jezus bemerkt

dat zij hem iets hebben willen vragen,
en hij zegt tot hen:
ge zijt met elkaar aan het zoeken
daarover dat ik zei
‘nog maar een korte tijd
en ge aanschouwt me niet,
en wéér een korte tijd
en ge zult me zien’?

20

Amen, amen, zeg ik u,
dat ge wenen zult en weeklagen
en de wéreld zich zal verheugen!-
gíj zult worden bedroefd,
maar uw droefheid zal tot vreugde worden;

21


de vrouw is, wanneer zij baart, bedroefd

omdat haar uur gekomen is;
wanneer zij het kindje heeft voortgebracht
denkt zij niet meer aan de verdrukking,
vanwege de vreugde
dat een mens ter wereld is gebracht;

22


ook gíj zijt nú bedroefd,

maar ik zal u weerzien
en uw hart zal zich verheugen;
en uw vreugde neemt niemand u af!