Dan zeggen van zijn leerlingen er enkelen tot elkaar: wat is dit wat hij tot ons zegt?- ‘nog maar een korte tijd en ge aanschouwt mij niet en wéér een korte tijd en ge zult me zien!’ en ‘ik ga heen, tot de Vader’!
18
Dus hebben ze gezegd: wat is dat wat hij zegt over die korte tijd?- we weten niet waarover hij spreekt!
19
Jezus bemerkt dat zij hem iets hebben willen vragen, en hij zegt tot hen: ge zijt met elkaar aan het zoeken daarover dat ik zei ‘nog maar een korte tijd en ge aanschouwt me niet, en wéér een korte tijd en ge zult me zien’?
20
Amen, amen, zeg ik u, dat ge wenen zult en weeklagen en de wéreld zich zal verheugen!- gíj zult worden bedroefd, maar uw droefheid zal tot vreugde worden;
21
de vrouw is, wanneer zij baart, bedroefd omdat haar uur gekomen is; wanneer zij het kindje heeft voortgebracht denkt zij niet meer aan de verdrukking, vanwege de vreugde dat een mens ter wereld is gebracht;
22
ook gíj zijt nú bedroefd, maar ik zal u weerzien en uw hart zal zich verheugen; en uw vreugde neemt niemand u af!