dat ze allen één mogen zijn, zoals gij, Vader, één zijt met mij en ik met u,- dat zij ook één zijn met ons, opdat de wereld gelove dat gij mij hebt gezonden.
22
Ook heb ik de heerlijkheid die gij mij hebt gegeven gegeven aan hen, opdat zij één zijn zoals wij één zijn:
23
ik met hen en gij met mij,- dat ze mogen zijn, voltooid tot één, opdat de wereld erkenne dat gíj mij hebt uitgezonden en hen hebt liefgehad zoals gij mij hebt liefgehad.
24
Vader,- wat gij mij hebt gegeven, daarvan is het mijn wil dat waar ík ben ook zíj wezen mogen, mét mij, dat ze mijn heerlijkheid aanschouwen mogen die gij mij hebt gegeven, omdat gij mij hebt liefgehad van voor de grondlegging der wereld.
25
Vader, Rechtvaardige, ook de wereld heeft u niet erkend, maar ík heb u erkend, en zij hier hebben herkend dat gij mij hebt uitgezonden,
26
en ik heb hun uw naam bekend gemaakt en zál die bekend blijven maken, opdat de liefde waarmee gij mij hebt liefgehad één met hen zal zijn en ík één met hen.