Nadat ze naar hem toegekomen zijn en hebben gezegd ‘wees gegroet, koning der Judeeërs!’ geven ze hem kaakslagen.
4
Pilatus komt opnieuw naar buiten en zegt tot hen: zie, ik voer hem voor u naar buiten opdat ge erkent dat ik geen enkele schuld bij hem vind!
5
Dan komt Jezus naar buiten; hij draagt de doornenkroon en de purperen mantel. Hij -Pilatus- zegt tot hen: ziehier, de mens!
6
Wanneer dan de heiligdomsoversten en de helpers hem zo zien, zeggen ze, schreeuwen ze: kruisigen, kruisigen! Pilatus zegt tot hen: neemt ú hem mee en kruisigt hem want ík vind in hem geen schuld!
7
De Judeeërs antwoorden hem: wíj hebben een Wet, en volgens de Wet moet hij sterven: omdat hij zich zoon van God maakt!
8
Wanneer dan Pilatus dit woord hoort wordt hij nog meer bevreesd;
9
hij gaat weer het pretorium binnen en zegt tot Jezus: u, van waar bent u? Maar Jezus geeft hem geen antwoord.
10
Dan zegt Pilatus tot hem: u spreekt niet tegen mij?- weet u niet dat ik volmacht heb om u los te laten en volmacht heb om u te kruisigen?
11
Jezus antwoordt: u zou geen enkele volmacht over mij hebben als die u niet gegeven was van bovenaf; daarom heeft wie mij aan u overgeeft de grootste zonde!
12
Van toen af heeft Pilatus ernaar gezocht hem los te laten. Maar de Judeeërs schreeuwen en zeggen: als u hém loslaat bent u geen vriend van de keizer!- al wie zichzelf koning maakt spreekt zich uit tegen de keizer!
13
Als Pilatus deze woorden hoort voert hij Jezus naar buiten en gaat hij zitten op een verhoging bij een plek die Steenstraat heet, maar in het Hebreeuws: Gabbata,- heuveltje.
14
Maar het is de voorbereiding van het Pesach geweest, zowat het zesde uur is het geweest. Hij zegt tot de Judeeërs: zie, uw koning!
15
Dan schreeuwen zij: opheffen, opheffen, kruisig hem! Pilatus zegt tot hen: moet ik uw koning kruisigen? De heiligdomsoversten antwoorden: we hebben geen koning buiten de keizer!