Maar ter bruiloft geroepen wordt ook Jezus met zijn leerlingen.
3
Als er een tekort aan wijn komt zegt Jezus’ moeder tot hem: ze hebben geen wijn!
4
Jezus zegt tot haar: ‘(betekent dat) iets tussen mij en u, vrouwe?’ (1 Kon. 17,18)– mijn uur is nog niet gekomen!
5
Zijn moeder zegt tot de bedienden: wat hij u ook zegt, doet het!
6
Er zijn daar zes stenen watervaten opgesteld geweest, naar het reinigingsgebruik van de Judeeërs, inhoudend twee tot drie metreten.
7
Jezus zegt tot hen: vult de watervaten met water! Zij vullen ze tot bovenaan.
8
Hij zegt tot hen: schept er nu wat uit en brengt dat naar de tafeloverste! Zij brengen het.
9
Maar zodra de tafeloverste het water proeft dat wijn geworden is, -en hij heeft niet geweten vanwaar die was, alleen de dienaars wisten het, die het water hadden geschept- roept de tafeloverste de bruidegom
10
en zegt hij tot hem: iedere mens zet de goede wijn éérst voor, en wanneer ze flink gedronken hebben de mindere; jíj hebt de goede wijn bewaard tot daarnet!
11
Dit is het begin dat Jezus maakt met de tekenen, te Kana in Galilea; zo openbaart hij zijn glorie en gaan zijn leerlingen in hem geloven.
12
Daarna daalt hij af naar Kafarnaoem, hijzelf, zijn moeder, de broers en zijn leerlingen, en daar hebben ze niet vele dagen verbleven.
13
Nabij is het Pesach der Judeeërs geweest en Jezus klimt op naar Jeruzalem.
14
Wat hij in het heiligdom vindt zijn de verkopers van runderen, schapen en duiven,- en de muntwisselaars die daar zijn gezeten.