Instellingen

1


Op de derde dag geschiedt er

een bruiloft
te Kana in Galilea;
Jezus’ moeder is daarbij geweest.

2


Maar ter bruiloft geroepen wordt

ook Jezus
met zijn leerlingen.

3


Als er een tekort aan wijn komt

zegt Jezus’ moeder tot hem:
ze hebben geen wijn!

4


Jezus zegt tot haar:

‘(betekent dat) iets
tussen mij en u, vrouwe?’ (1 Kon. 17,18)
mijn uur is nog niet gekomen!

5


Zijn moeder zegt tot de bedienden:

wat hij u ook zegt, doet het!

6


Er zijn daar

zes stenen watervaten opgesteld geweest,
naar het reinigingsgebruik van de Judeeërs,
inhoudend twee tot drie metreten.

7


Jezus zegt tot hen:

vult de watervaten met water!
Zij vullen ze tot bovenaan.

8


Hij zegt tot hen:

schept er nu wat uit
en brengt dat naar de tafeloverste!
Zij brengen het.

9


Maar zodra de tafeloverste het water proeft

dat wijn geworden is,
-en hij heeft niet geweten
vanwaar die was,
alleen de dienaars wisten het,
die het water hadden geschept-
roept de tafeloverste de bruidegom

10


en zegt hij tot hem:

iedere mens zet de goede wijn
éérst voor,
en wanneer ze flink gedronken hebben
de mindere;
jíj hebt de goede wijn bewaard
tot daarnet!

11


Dit is het begin dat Jezus maakt

met de tekenen,
te Kana in Galilea;
zo openbaart hij zijn glorie en
gaan zijn leerlingen in hem geloven.

12


Daarna daalt hij af naar Kafarnaoem,

hijzelf, zijn moeder, de broers
en zijn leerlingen,
en daar
hebben ze niet vele dagen verbleven.

13


Nabij is het Pesach der Judeeërs geweest

en Jezus klimt op naar Jeruzalem.

14


Wat hij in het heiligdom vindt

zijn de verkopers van runderen,
schapen en duiven,-
en de muntwisselaars die daar
zijn gezeten.