1 | Op de derde dag geschiedt er een bruiloft te Kana in Galilea; Jezus’ moeder is daarbij geweest.
| |
2 | Maar ter bruiloft geroepen wordt ook Jezus met zijn leerlingen.
| |
3 | Als er een tekort aan wijn komt zegt Jezus’ moeder tot hem: ze hebben geen wijn!
| |
4 | Jezus zegt tot haar: ‘(betekent dat) iets tussen mij en u, vrouwe?’ (1 Kon. 17,18)– mijn uur is nog niet gekomen!
| |
5 | Zijn moeder zegt tot de bedienden: wat hij u ook zegt, doet het!
| |
6 | Er zijn daar zes stenen watervaten opgesteld geweest, naar het reinigingsgebruik van de Judeeërs, inhoudend twee tot drie metreten.
| |
7 | Jezus zegt tot hen: vult de watervaten met water! Zij vullen ze tot bovenaan.
| |
8 | Hij zegt tot hen: schept er nu wat uit en brengt dat naar de tafeloverste! Zij brengen het.
| |
9 | Maar zodra de tafeloverste het water proeft dat wijn geworden is, -en hij heeft niet geweten vanwaar die was, alleen de dienaars wisten het, die het water hadden geschept- roept de tafeloverste de bruidegom
| |
10 | en zegt hij tot hem: iedere mens zet de goede wijn éérst voor, en wanneer ze flink gedronken hebben de mindere; jíj hebt de goede wijn bewaard tot daarnet!
| |
11 | Dit is het begin dat Jezus maakt met de tekenen, te Kana in Galilea; zo openbaart hij zijn glorie en gaan zijn leerlingen in hem geloven.
| |
12 | Daarna daalt hij af naar Kafarnaoem, hijzelf, zijn moeder, de broers en zijn leerlingen, en daar hebben ze niet vele dagen verbleven.
| |
13 | Nabij is het Pesach der Judeeërs geweest en Jezus klimt op naar Jeruzalem.
| |
14 | Wat hij in het heiligdom vindt zijn de verkopers van runderen, schapen en duiven,- en de muntwisselaars die daar zijn gezeten.
| |
15 | Van touwtjes maakt hij een gesel en hij werpt ze allemaal het heiligdom uit,- ook de schapen en de runderen; de munten van de wisselaars strooit hij uit en de tafels trapt hij om.
| |
16 | Tot de duivenverkopers zegt hij: haalt dit alles hier weg!- maakt van het huis van mijn Vader geen handelshuis!
| |
17 | Zijn leerlingen worden indachtig dat er geschreven is ‘de ijver voor uw huis zal mij verteren’ (Ps. 69,10).
| |
18 | Dan geven de Judeeërs antwoord; ze zeggen tot hem: met welk teken toont u ons aan dat u deze dingen mag doen?
| |
19 | Jezus antwoordt en zegt tot hen: maakt deze tempel los en in drie dagen zal ik opwekken!
| |
20 | Dan zeggen de Judeeërs: veertig en nog eens zes jaren is er aan deze tempel gebouwd, en ú wekt hem in drie dagen op?
| |
21 | Maar híj heeft dat gezegd over de tempel die zijn lichaam is.
| |
22 | Wanneer hij dan wordt opgewekt uit de doden worden zijn leerlingen indachtig dat hij dit heeft gezegd en gaan ze geloven in de Schrift en in het woord dat Jezus zegt.
| |
23 | Terwijl hij in Jeruzalem is geweest bij het Pesach, bij het feest, gaan velen geloven in zijn naam aanschouwend de tekenen die hij heeft gedaan.
| |
24 | Maar Jezus heeft zichzelf niet in goed geloof toevertrouwd aan hen, omdat hij ze allemaal kende
| |
25 | en omdat hij het niet nodig had dat iemand hem iets betuigde over de mens, want zelf heeft hij gekend wat er in de mens geweest is.
| |