Instellingen

13


Nabij is het Pesach der Judeeërs geweest

en Jezus klimt op naar Jeruzalem.

14


Wat hij in het heiligdom vindt

zijn de verkopers van runderen,
schapen en duiven,-
en de muntwisselaars die daar
zijn gezeten.

15


Van touwtjes maakt hij een gesel

en hij werpt ze allemaal
het heiligdom uit,-
ook de schapen en de runderen;
de munten van de wisselaars
strooit hij uit
en de tafels trapt hij om.

16


Tot de duivenverkopers zegt hij:

haalt dit alles hier weg!-
maakt van het huis van mijn Vader
geen handelshuis!

17


Zijn leerlingen worden indachtig

dat er geschreven is
‘de ijver voor uw huis zal mij verteren’ (Ps. 69,10).

18


Dan geven de Judeeërs antwoord;

ze zeggen tot hem:
met welk teken toont u ons aan
dat u deze dingen mag doen?

19


Jezus antwoordt en zegt tot hen:

maakt deze tempel los
en in drie dagen zal ik opwekken!

20


Dan zeggen de Judeeërs:

veertig en nog eens zes jaren
is er aan deze tempel gebouwd,
en ú wekt hem in drie dagen op?

21


Maar híj heeft dat gezegd

over de tempel
die zijn lichaam is.

22


Wanneer hij dan wordt opgewekt

uit de doden
worden zijn leerlingen indachtig
dat hij dit heeft gezegd
en gaan ze geloven in de Schrift
en in het woord dat Jezus zegt.

23


Terwijl hij in Jeruzalem is geweest

bij het Pesach, bij het feest,
gaan velen geloven in zijn naam
aanschouwend
de tekenen die hij heeft gedaan.