Instellingen

11


Maar Maria is blijven staan bij de gedenkplaats,

erbuiten,- weeklagend;
na haar weeklacht dan
bukt zij naar de gedenkplaats

12


en aanschouwt

hoe daar twee engelen zitten
in witte (gewaden),
één bij het hoofdeind en
één bij de voeten, daar waar
het lichaam van Jezus heeft gelegen.

13


Zij zeggen tot haar:

vrouwe, wat weeklaag je?
Zij zegt tot hen:
omdat ze mijn heer hebben weggehaald,
en ik weet niet waar ze hem hebben gelegd!

14


Dat zeggend keert zij om, naar achter

en aanschouwt Jezus die daar staat,-
en ze heeft niet geweten dat het Jezus was.

15


Hij zegt tot haar:

vrouwe, wat weeklaag je,-
wie zoek je?
Zíj denkt dat hij de hovenier is
en zegt tot hem:
heer, als ú hem hebt weggetild,
zeg me waar u hem hebt neergelegd;
en ík zal hem ophalen!

16


Jezus zegt tot haar: Maria!

Zíj keert om en
zegt tot hem in het Hebreeuws: rabbóeni!-
dat wil zeggen: leermeester!

17


Jezus zegt tot haar:

houd mij niet vast!,
want ik ben nog niet
opgeklommen naar de Vader;
maar ga voort naar mijn broeders
en zeg tot hen:
ik klim op naar mijn Vader,- ook úw Vader,
en naar mijn God,- ook úw God!

18


Als zij, Maria Magdalena, aankomt,

verkondigt ze aan de leerlingen
‘ik heb de Heer gezien’, en dat hij
deze dingen tot haar heeft gezegd.