Na deze dingen is Jezus een omwandeling begonnen in Galilea; want omwandelen in Judea heeft hij niet gewild omdat de Judeeërs ernaar hebben gezocht hem te doden.
Maar nabij geweest is het feesttij der Judeeërs dat de Loofhuttenbouw is,
3
en dan zeggen zijn broers tot hem: vertrek van hier en ga heen naar Judea, zodat ook je leerlingen (daar) de werken die je doet aanschouwen,
4
want niemand doet iets in verborgenheid terwijl hij ernaar zoekt zelf in de openbaarheid te zijn; als je deze dingen doet, vertoon jezelf dan aan de wereld!
5
Want zijn broers hebben niet in hem geloofd.
6
Dan zegt Jezus tot hen: mijn moment is nog niet aanwezig,- maar voor jullie is elk moment geschikt;
7
de wereld is niet bij machte jullie te haten maar mij haat hij, omdat ík over hem betuig dat zijn werken uit den boze zijn;
8
klimmen júllie op naar het feest, ík klim niet op naar dit feest omdat mijn moment nog niet vervuld is!
9
Maar toen hij dat tot hen gezegd had is hij in Galilea gebleven.
10
Maar met dat zijn broers opklimmen naar het feest, dán klimt ook híj op, niet openlijk, nee, zo’n beetje in het verborgene.
11
Toen zijn de Judeeërs naar hem gaan zoeken op het feest; ze hebben gezegd: waar is híj?
12
In de scharen is er veel gemonkel over hem geweest; sommigen hebben gezegd: hij is een goed iemand!, maar anderen hebben gezegd: nee, hij brengt de schare in dwaling!
13
Niemand echter heeft in de openbaarheid over hem gesproken uit vrees voor de Judeeërs.