1 | Maar Jezus vertrekt naar de Olijfberg.
| |
2 | ’s Morgens vroeg bereikt hij weer het heiligdom,- waar heel de gemeenschap tot hem is gekomen en hij, neergezeten, hen heeft onderricht.
| |
3 | Maar de schriftgeleerden en de Farizeeërs brengen een vrouw mee, op overspel betrapt; ze stellen haar op in het midden
| |
4 | en zeggen tot hem: u geeft onderricht, welnu, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel;
| |
5 | in de Wet heeft Mozes ons geboden zulke (vrouwen) te stenigen; ú dan, wat zegt u?
| |
6 | Maar dit hebben ze gezegd om hem te beproeven, zodat ze iets zouden hebben om hem aan te klagen. Maar Jezus heeft zich naar beneden gebukt en is met zijn vinger gaan ‘schrijven in de aarde’ (Jer. 17,13).
| |
7 | Maar als ze hem vragen blijven stellen richt hij zich op en zegt hij tot hen: wie van u zonder zonde is werpe als eerste een steen naar haar!
| |
8 | Weer heeft hij zich gebukt en is gaan ‘schrijven in de aarde’.
| |
9 | Maar op het horen hiervan zijn ze één voor één weggegaan, te beginnen bij de oudsten; helemaal alleen wordt hij achtergelaten, met de vrouw die het middelpunt was.
| |
10 | Maar Jezus richt zich op en zegt tot haar: vrouw, waar zijn ze?- heeft niemand je veroordeeld?
| |
11 | Maar zij zegt: niemand, heer! Maar Jezus zegt: ook ik veroordeel je niet; ga heen, en zondig van nu af niet meer!
| |
12 | Als Jezus dan weer tot hen spreekt zegt hij: ík ben het licht der wereld, wie mij volgt zal niet wandelen in het duister, nee, die zal het licht des levens hebben!
| |
13 | Dan zeggen de Farizeeërs tot hem: uzelf betuigt iets over uzelf,- uw getuigenis is niet waar!
| |
14 | Jezus antwoordt en zegt tot hen: ook als ík iets betuig over mijzelf is mijn getuigenis waar, omdat ik weet vanwaar ik ben gekomen en waarheen ik ga; ú weet niet vanwaar ik kom of waarheen ik ga;
| |
15 | ú oordeelt naar het vlees, ík oordeel niemand;
| |
16 | en als ík (toch) oordeel is mijn oordeel waarachtig, omdat ik niet alleen ben: nee, het is ík en hij die mij gestuurd heeft;
| |
17 | en in de Wet -toch ook de uwe!- is geschreven dat het getuigenis van twee mensen waar is;
| |
18 | ík ben het die getuigt over mijzelf, en over mij getuigt de Vader die mij heeft gestuurd!
| |
19 | Toen hebben ze tot hem gezegd: waar is hij, uw vader? Jezus antwoordt: u hebt geen weet van mij en u hebt geen weet van mijn Vader; als u wist van mij zoudt ge ook van mijn Vader weten!
| |
20 | Deze woorden spreekt hij uit in de schatbewaking tijdens zijn onderricht in het heiligdom; en niemand grijpt hem, omdat zijn uur nog niet gekomen is.
| |
21 | Dan zegt hij weer tot hen: ík ga heen en ge zult mij zoeken, en in uw zonde zult ge sterven: waar ík heen ga zijt gij niet bij machte te komen!
| |
22 | Toen hebben de Judeeërs gezegd: hij zal toch niet zichzelf doden?- omdat hij zegt ‘waar ík heen ga zijt gij niet bij machte te komen!’
| |
23 | En hij heeft tot hen gezegd: gíj zijt van hier beneden ík ben van ‘boven’; gíj zijt van deze wereld ík ben niet van deze wereld;
| |
24 | dus heb ik u gezegd dat ge zult sterven in uw zonden; want als ge niet gelooft dat Ik-ben (Ex. 3,14) het is, gaat ge in uw zonden uw dood tegemoet!
| |
25 | Toen hebben ze tot hem gezegd: u, wie bent u? Jezus zegt tot hen: (van) het begin (heb ik gezegd) wat ik tot u ook uitspreek;
| |
26 | veel heb ik over u te spreken en te oordelen, echter, hij die mij gestuurd heeft is waarachtig, en wat ík van hem heb gehoord, dat spreek ik uit tot de wereld!
| |
27 | Ze herkennen niet dat hij hun dit over de Vader heeft gezegd.
| |
28 | Dan zegt Jezus: wanneer ge de mensenzoon verhogen zult, dán zult ge herkennen dat Ik-ben het is en ik niets doe van mijzelf uit,- nee, zoals de Vader mij heeft onderricht, dát spreek ik uit!-
| |
29 | die mij heeft gestuurd is bij mij, hij heeft mij niet alleen gelaten, omdat ík te allen tijde doe wat hem welgevallig is!
| |
30 | Terwijl hij deze dingen uitspreekt gaan velen in hem geloven.
| |