wie uit God is geeft gehoor aan de woorden van God; daarom geeft ú er geen gehoor aan omdat ge niet uit God zijt!
48
De Judeeërs antwoorden en zeggen tot hem: zeggen wíj niet juist dat u een Samaritaan bent, u, en een demonie hebt?
49
Jezus antwoordt: ík heb geen demonie nee, ik eer mijn Vader en ú ontrooft mij mijn eer;
50
maar, niet dat ík mijn heerlijkheid zoek; er is iemand die zoekt en oordeelt;
51
amen, amen, ik zeg u: als iemand mijn woord bewaart zal hij geen dood aanschouwen tot in de eeuwigheid!
52
De Judeeërs zeggen tot hem: nu is het voor ons onmiskenbaar dat u een demonie hebt; Abraham is gestorven, en de profeten ook, en ú zegt ‘als iemand mijn woord bewaart zal hij geen dood proeven tot in de eeuwigheid’!-
53
ú bent toch niet meer dan onze vader Abraham?- die gestorven is; ook de profeten zijn gestorven, wie maakt u van uzelf?
54
Jezus antwoordt: als ík mijzelf verheerlijk is mijn heerlijkheid helemaal niets; het is mijn Vader die mij verheerlijkt, van wie u zegt ‘hij is onze God’;
55
en ge hebt hem niet leren kennen, maar, ík weet wie hij is!- en als ik zeg dat ik van hem niet weet zal ik gelijk zijn aan u: een leugenaar; nee, ik weet wie hij is en zijn woord bewaar ik;
56
uw vader Abraham juichte toen hij mijn dag zou zien en hij heeft die gezien en was verheugd!
57
Dan zeggen de Judeeërs tot hem: u bent nog geen vijftig jaar en hebt Abraham gezien?
58
Jezus zegt tot hen: amen, amen, ik zeg u: van éér Abraham geboren werd ben ík!
59
Dan rapen ze stenen op om op hem te werpen, maar Jezus verbergt zich en komt weg uit het heiligdom.