Instellingen

46


wie van u verwijt mij een zonde?-

als ik u waarheid zeg:
waarom gelooft ú mij niet?-

47


wie uit God is

geeft gehoor aan de woorden van God;
daarom geeft ú er geen gehoor aan
omdat ge niet uit God zijt!

48


De Judeeërs antwoorden

en zeggen tot hem:
zeggen wíj niet juist
dat u een Samaritaan bent, u,
en een demonie hebt?

49


Jezus antwoordt: ík heb geen demonie

nee, ik eer mijn Vader
en ú ontrooft mij mijn eer;

50


maar, niet dat ík mijn heerlijkheid zoek;

er is iemand die zoekt
en oordeelt;

51

amen, amen, ik zeg u:
als iemand mijn woord bewaart
zal hij geen dood aanschouwen
tot in de eeuwigheid!

52


De Judeeërs zeggen tot hem:

nu is het voor ons onmiskenbaar
dat u een demonie hebt;
Abraham is gestorven, en de profeten ook,
en ú zegt
‘als iemand mijn woord bewaart
zal hij geen dood proeven
tot in de eeuwigheid’!-

53


ú bent toch niet meer dan

onze vader Abraham?- die gestorven is;
ook de profeten zijn gestorven,
wie maakt u van uzelf?

54


Jezus antwoordt:

als ík mijzelf verheerlijk
is mijn heerlijkheid helemaal niets;
het is mijn Vader die mij verheerlijkt,
van wie u zegt ‘hij is onze God’;

55


en ge hebt hem niet leren kennen,

maar, ík weet wie hij is!-
en als ik zeg dat ik van hem niet weet
zal ik gelijk zijn aan u:
een leugenaar;
nee, ik weet wie hij is
en zijn woord bewaar ik;

56


uw vader Abraham

juichte toen hij mijn dag zou zien
en hij heeft die gezien en was verheugd!

57


Dan zeggen de Judeeërs tot hem:

u bent nog geen vijftig jaar
en hebt Abraham gezien?

58


Jezus zegt tot hen:


amen, amen, ik zeg u:

van éér Abraham geboren werd
ben ík!

59


Dan rapen ze stenen op

om op hem te werpen,
maar Jezus verbergt zich
en komt weg uit het heiligdom.