Instellingen

1


In het voorbijgaan

ziet hij een mens die
van geboorte af blind is.

2


Zijn leerlingen stellen hem de vraag

en zeggen:
rabbi, wie heeft er gezondigd,
hijzelf of die hem geboren lieten worden,-
dat hij blind geboren is?

3


Jezus antwoordt:

niet dat hijzelf gezondigd heeft
en ook niet wie hem geboren lieten worden,-
maar opdat de werken van God
in hem openbaar worden!-

4


wij móeten werkzaam zijn,

in de werken van hem die mij uitstuurt,
zolang het dag is:
er komt een nacht
waarin niemand bij machte is te werken!-

5


wanneer ik in de wereld ben,

ben ik licht voor de wereld!

6


Dat gezegd hebbend, spuwt hij op de grond,

maakt hij slijk met het speeksel
en legt hij zijn slijk hem op de ogen;

7


hij zegt tot hem:

ga heen, was je in het bronnenbad Siloam!-
dat vertaald wordt met ‘gezondene’.
Dan gaat hij weg, wast zich schoon
en komt -kijkend- aan!

8


Toen hebben de buren gezegd

en wie er maar eerder aanschouwd hadden
dat hij een bedelaar was:
is hij het niet die neerzat en bedelde?

9


Sommigen hebben gezegd:

hij is het!; anderen zeiden:
nee, maar hij lijkt op hem!
Zelf heeft hij gezegd: ik ben het!

10


Toen hebben ze tot hem gezegd:

hoe zijn dan jouw ogen geopend?

11


Híj antwoordt:

de mens die Jezus heet
heeft slijk gemaakt,
mijn ogen gezalfd, en tegen mij gezegd:
ga heen, naar Siloam, en was je schoon!-
toen ik wegging en mij had gewassen
kon ik kijken!

12


Ze zeggen tot hem: waar is hij?

Hij zegt: ik weet het niet!

13


Ze leiden hem naar de Farizeeërs,-

die ééns-blinde.

14


Maar het is sabbat geweest,

die dag waarop Jezus
het slijk gemaakt heeft
en zijn ogen heeft geopend.

15


Toen hebben ze het hem wéér gevraagd,

nu ook de Farizeeërs:
hoe hij was gaan kijken;
maar hij zegt tot hen:
hij heeft slijk op mijn ogen gelegd,
ik heb mij gewassen en ik kan kijken!

16


Toen hebben enkelen uit de Farizeeërs

gezegd:
deze mens is niet van bij God,
omdat hij de sabbat niet houdt!
Maar anderen hebben gezegd:
hoe is een zóndig mens bij machte
zulke tekenen te doen?
Er is scheuring onder hen geweest.

17


Dan zeggen ze weer tot de blinde:

wat zeg jíj over hem,-
omdat hij je ogen heeft geopend?
Maar hij zegt: hij is een profeet!

18


De Judeeërs geloven het dan niet

van hem
dat hij blind is geweest en is gaan kijken,-
net zolang tot ze de ouders roepen
van hem die is gaan kijken;

19


ze vragen hen uit en zeggen:

hij is uw zoon van wie ú zegt
dat hij blind geboren is,-
hoe kan hij dan nu kijken?

20


Dan antwoorden ze, zijn ouders,

en zeggen:
we weten dat dit onze zoon is
en dat hij blind geboren is;

21


maar hoe hij nú kan kijken

weten we niet,
of wie zijn ogen heeft geopend,
dat weten wíj niet;
vraagt u het hemzelf,-
hij heeft de leeftijd,
hij kan zelf over zichzelf spreken!

22


Dat zeggen zijn ouders

omdat ze de Judeeërs vreesden;
want reeds waren de Judeeërs
het erover eens:
als iemand hem als Gezalfde beleed
zou hij samenkomst-lid af worden;

23


daarom zeggen zijn ouders

‘hij heeft de leeftijd,
ondervraagt u hemzelf!’.

24


Dan roepen ze voor de tweede keer

de mens die blind is geweest,
en zeggen tot hem:
geef glorie aan God!-
wíj weten
dat die mens een zondaar is!

25


Dan antwoordt híj:

of hij een zondaar is, dat weet ik niet;
één ding weet ik:
dat ik blind geweest ben en nu kijk!

26


Dan zeggen ze tot hem:

wat heeft hij aan je gedaan?-
hoe heeft hij je ogen geopend?

27


Hij antwoordt hun:

dat heb ik u al gezegd
en u hebt het niet gehoord,-
waarom wilt ge het weer horen?-
nee toch:
wilt u ook leerlingen van hem worden?!

28


Ze worden grof tegen hem en zeggen:

jij, jíj bent een leerling van hém
maar wíj zijn leerlingen van Mózes;

29


wíj weten dat tot Mozes

Gód heeft gesproken,
maar van hém weten we niet
van waar hij is!

30


De mens antwoordt en zegt tot hen:

daarin zit immers het wonderlijke:
dat ú niet weet van waar hij is,
terwijl hij mijn ogen heeft geopend!-