Instellingen

8


Toen hebben de buren gezegd

en wie er maar eerder aanschouwd hadden
dat hij een bedelaar was:
is hij het niet die neerzat en bedelde?

9


Sommigen hebben gezegd:

hij is het!; anderen zeiden:
nee, maar hij lijkt op hem!
Zelf heeft hij gezegd: ik ben het!

10


Toen hebben ze tot hem gezegd:

hoe zijn dan jouw ogen geopend?

11


Híj antwoordt:

de mens die Jezus heet
heeft slijk gemaakt,
mijn ogen gezalfd, en tegen mij gezegd:
ga heen, naar Siloam, en was je schoon!-
toen ik wegging en mij had gewassen
kon ik kijken!

12


Ze zeggen tot hem: waar is hij?

Hij zegt: ik weet het niet!

13


Ze leiden hem naar de Farizeeërs,-

die ééns-blinde.

14


Maar het is sabbat geweest,

die dag waarop Jezus
het slijk gemaakt heeft
en zijn ogen heeft geopend.

15


Toen hebben ze het hem wéér gevraagd,

nu ook de Farizeeërs:
hoe hij was gaan kijken;
maar hij zegt tot hen:
hij heeft slijk op mijn ogen gelegd,
ik heb mij gewassen en ik kan kijken!

16


Toen hebben enkelen uit de Farizeeërs

gezegd:
deze mens is niet van bij God,
omdat hij de sabbat niet houdt!
Maar anderen hebben gezegd:
hoe is een zóndig mens bij machte
zulke tekenen te doen?
Er is scheuring onder hen geweest.

17


Dan zeggen ze weer tot de blinde:

wat zeg jíj over hem,-
omdat hij je ogen heeft geopend?
Maar hij zegt: hij is een profeet!

18


De Judeeërs geloven het dan niet

van hem
dat hij blind is geweest en is gaan kijken,-
net zolang tot ze de ouders roepen
van hem die is gaan kijken;

19


ze vragen hen uit en zeggen:

hij is uw zoon van wie ú zegt
dat hij blind geboren is,-
hoe kan hij dan nu kijken?

20


Dan antwoorden ze, zijn ouders,

en zeggen:
we weten dat dit onze zoon is
en dat hij blind geboren is;

21


maar hoe hij nú kan kijken

weten we niet,
of wie zijn ogen heeft geopend,
dat weten wíj niet;
vraagt u het hemzelf,-
hij heeft de leeftijd,
hij kan zelf over zichzelf spreken!

22


Dat zeggen zijn ouders

omdat ze de Judeeërs vreesden;
want reeds waren de Judeeërs
het erover eens:
als iemand hem als Gezalfde beleed
zou hij samenkomst-lid af worden;

23


daarom zeggen zijn ouders

‘hij heeft de leeftijd,
ondervraagt u hemzelf!’.

24


Dan roepen ze voor de tweede keer

de mens die blind is geweest,
en zeggen tot hem:
geef glorie aan God!-
wíj weten
dat die mens een zondaar is!

25


Dan antwoordt híj:

of hij een zondaar is, dat weet ik niet;
één ding weet ik:
dat ik blind geweest ben en nu kijk!

26


Dan zeggen ze tot hem:

wat heeft hij aan je gedaan?-
hoe heeft hij je ogen geopend?

27


Hij antwoordt hun:

dat heb ik u al gezegd
en u hebt het niet gehoord,-
waarom wilt ge het weer horen?-
nee toch:
wilt u ook leerlingen van hem worden?!

28


Ze worden grof tegen hem en zeggen:

jij, jíj bent een leerling van hém
maar wíj zijn leerlingen van Mózes;

29


wíj weten dat tot Mozes

Gód heeft gesproken,
maar van hém weten we niet
van waar hij is!

30


De mens antwoordt en zegt tot hen:

daarin zit immers het wonderlijke:
dat ú niet weet van waar hij is,
terwijl hij mijn ogen heeft geopend!-

31


we weten

dat God zondaars niet verhoort,
nee, als iemand Godvrezend is
en zijn wil doet, die verhoort hij;

32


sinds eeuwig wordt er niet gehoord

dat iemand de ogen heeft geopend van
één die blind geboren is;

33


als deze mens niet van bij God was

had hij geen macht gehad iets te doen!

34


Ze antwoorden en zeggen tot hem:

jij die wel helemaal
‘in zonden bent geboren’ (Ps. 51,7),
jij leest ons de les?
En ze werpen hem naar buiten.

35


Jezus hoort

dat ze hem uitgeworpen hebben,
naar buiten;
hij weet hem te vinden en zegt:
jij, geloof jij in de mensenzoon?

36


Híj antwoordt en zegt:

wie is het, heer?-
dan zal ik in hem geloven!

37


Jezus zegt tot hem:

je hebt hem gezien;
die met je spreekt, die is het!