16 | Maar terwijl Paulus in Athene hen opwacht, is zijn geest in hem geprikkeld geraakt als hij aanschouwt hoe afgodisch de stad is.
| |
17 | Dus is hij in de samenkomst in gesprek gegaan met de Judeeërs en de godvrezenden, en op de markt iedere dag wel met wie er toevallig waren.
| |
18 | Maar sommigen ook van de epicurische en stoïsche filosofen raakten in een twist met hem. Sommigen hebben gezegd: wát zou deze woordzaaier willen zeggen? Anderen: hij schijnt een verkondiger van vreemde demonen te zijn!- omdat hij Jezus en de opstanding heeft verkondigd.
| |
19 | Maar ze nemen hem vast en brengen hem naar de Areopagus, zeggend: is het mogelijk dat wij er kennis van krijgen wat deze nieuwe leer is die door u wordt uitgesproken?-
| |
20 | want u brengt enkele bevreemdende dingen onze gehoorgangen te binnen!- dus willen wij er kennis van krijgen wat ze willen zijn!
| |
21 | Maar alle Atheners en de bij hen vertoevende vreemdelingen hebben (altijd al) voor niets anders een moment gehad dan iets te zeggen of iets nieuws te horen.
| |
22 | Maar Paulus gaat midden op de Areopagus staan en verklaart: mannen Atheners, in alles beschouw ik u als mensen met groot ontzag voor demonen,
| |
23 | want toen ik rondliep en (de tekenen van) uw vroomheid aanschouwde, vond ik ook een onderstuk waarop geschreven was: voor een onkenbare god!- wat ge dan zonder het te kennen vereert, dat verkondig ík u;
| |
24 | de God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, die Heer is van hemel en aarde, hij woont niet in tempelhallen met handen gemaakt;
| |
25 | ook laat hij zich niet door menselijke handen verzorgen als hij iets nodig heeft die zelf aan allen leven en adem en alle dingen gegeven heeft;
| |
26 | ook heeft hij uit één bloed elk mensenvolk gemaakt om te wonen op heel het aanschijn van de aarde, nadat hij toegemeten tijdsgewrichten en de grenzen van hun woongebied heeft afgegrensd,-
| |
27 | om God te zoeken en misschien hem te tasten en te vinden die toch al niet ver van ieder van ons bestaat;
| |
28 | want door hem leven wij en bewegen wij en zijn wij, zoals ook sommigen van de dichters bij u hebben gezegd: ‘uit hem immers zijn wij ook geboortig’;
| |
29 | als wij dan uit God geboortig zijn mogen we niet menen dat het goddelijke gelijkenis heeft met goud of zilver of steen, bewerkt door vakkundigheid en een inval van een mens;
| |
30 | met voorbijzien dan aan de tijden van niet-kennen verkondigt God nú aan de mensen dat zij allen overal zich moeten bekeren,
| |
31 | omdat hij een dag heeft vastgesteld waarop hij weldra ‘het bewoonde zal oordelen in rechtvaardigheid’ (Ps. 98,9), in een man die hij heeft aangewezen en die hij voor allen geloofwaardig heeft gemaakt door hem te doen opstaan uit de doden.
| |
32 | Maar als zij horen van opstanding van doden zijn sommigen al aan het spotten geslagen, maar anderen zeggen: ook opnieuw zullen wij hierover naar u horen!
| |
33 | Zo komt Paulus uit hun midden weg.
| |
34 | Maar enkele mannen sluiten zich bij hem aan en gaan geloven, onder wie én Dionysius de Areopagiet én een vrouw met de naam Damaris en anderen samen met hen.
| |