Instellingen

1


Maar terwijl zij tot

de gemeenschap spreken,
staan ineens bij hen de heiligdomsdienaars,
de bevelhebber van het heiligdom
en de Sadduceeërs,-

2


geërgerd omdat zij de gemeenschap

onderrichten
en in Jezus
de opstanding uit de doden verkondigen.

3


Ze leggen de hand op hen

en zetten hen in bewaring
tot aan de (volgende) morgen,-
want het is al avond geweest.

4


Maar velen die de toespraak hebben gehoord

gaan geloven;
het getal van de mannen
wordt zo’n vijfduizend.

5


Maar het geschiedt tegen de morgen

dat hun oversten, oudsten en schriftgeleerden
zich verzamelen in Jeruzalem,-

6


ook de heiligdomsoverste Annas,

en Kajafas, Johannes, Alexander en
wie er maar uit het hogepriesterlijke geslacht
geweest zijn.

7


Zij stellen hen op in het midden

en hebben uitgevraagd:
ú, uit kracht van wat of in naam van wie
hebt u dit gedaan?

8


Dán

raakt Petrus vervuld van heilige geestesadem,
en zegt tot hen:
oversten van de gemeente en oudsten,

9


als wíj heden terechtstaan

om een goed werk aan een ziek mens,
waardoor hij is gered,

10


dan mag het wel bekend zijn

aan u allen
en aan heel de gemeenschap van Israël
dat door de naam van Jezus Christus,
de Nazoreeër, die gíj gekruisigd hebt
maar die God uit de doden heeft opgewekt,-
dat door hém hij hier
gezond voor uw aanschijn staat!-

11


hij is ‘de steen, veracht door u,

door de bouwers, die is geworden
tot hoofd en hoeksteen’ (Ps. 118,22),

12


en de redding is door niemand anders;

want er is geen andere naam
onder de hemel gegeven bij de mensen
waardoor wij moeten worden gered!

13


Maar aanschouwend

de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes
en in overweging nemend dat zij
ongeletterde en doodgewone mensen zijn,-
hebben zij zich verwonderd;
zij herkenden wel
dat zij met Jezus samen waren geweest;

14


maar omdat ze ook de mens gewaar waren

die daar samen met hen stond,
genezen en wel,
hebben ze niets terug te zeggen gehad.

15


Maar ze bevalen hen

uit het sanhedrin weg te gaan
en wierpen samen (overwegingen) op;
ze hebben gezegd:

16


wat moeten we met deze mensen doen?-

want dat er door hen
een onmiskenbaar teken is geschied,
is aan al Jeruzalems inwoners duidelijk
en zijn wij niet bij machte te loochenen;

17


nee, opdat het zich niet nog meer verspreidt

naar de gemeenschap,
moeten we hen zo bedreigen
dat ze nooit meer tot iemand van de mensen
spreken op gezag van deze naam!

18


Ze roepen hen binnen

en kondigen af dat zij in het geheel
geen uitspraken mogen doen
of onderricht geven
op (gezag van) de naam van Jezus.

19


Maar Petrus en Johannes zeggen

ten antwoord tot hen:
is het te rechtvaardigen tegenover God
om meer naar u te horen dan naar God:
oordeelt u zelf!-

20


want wíj zijn niet bij machte om

niet te spreken van wat wij
hebben gezien en gehoord!

21


Maar zij bedreigen hen eens te meer

en laten hen dan los,
omdat ze geen (mogelijkheid) vinden
om hen kort te houden:
vanwege de gemeente,-
omdat allen God verheerlijkt hebben
om wat geschied is.

22


Want hij is

meer dan veertig jaar oud geweest,
de man aan wie dit teken van de heling
is geschied.

23


Maar eenmaal losgelaten

komen ze aan bij de eigen (mensen)
en verkondigen
al wat de heiligdomsoversten en de oudsten
tot hen hebben gezegd.

24


Maar als zij dat horen

verheffen zij eensgezind hun stem tot God
en zeggen:
Meester, gij zijt de God die gemaakt hebt
de hemel en de aarde en de zee,
en al wat er in hen is

25


en die bij monde van onze vader David,

uw knecht,
door heilige geestesadem hebt gezegd:
‘waartoe raakten volkeren in beroering
en prevelen gemeenschappen slechts leegte,

26


staan de koningen der aarde op

en hebben de oversten
op één plek zich verzameld
tegen de Heer en tegen zijn gezalfde?’

(Ps. 2,1-2);

27


want het is wáár,

ze hebben in deze stad zich verzameld
tegen hem die gij gezalfd hebt,
uw heilige knecht Jezus:
Herodes en Pontius Pilatus,
samen met de volkeren
en gemeenschappen van Israël,

28


om te doen

al wat uw hand en uw beraad
tevoren had bepaald dat zou geschieden;

29


en nu, Heer:

zie neer op hun bedreigingen
en geef het aan uw dienaars om
met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken,

30


daarin dat gij uw hand uitstrekt tot heling

en er tekenen en wonderen geschieden
door de naam van uw heilige knecht Jezus!