Instellingen

1


Maar zeker man

met (de) naam Ananias, verkoopt samen
met zijn vrouw Sapfira een stuk bezit,

2


houdt van de opbrengst achter,

met medeweten ook van de vrouw,
brengt zeker déél mee,
en legt dát aan de voeten van de apostelen.

3


Maar Petrus zegt: Ananias,

hoe heeft de satan je hart zo kunnen vervullen
dat je de heilige geest bedriegt
en achterhoudt
van de opbrengst van het stuk grond?-

4


bleef het niet zolang het (bij jou) verbleef

van jou?-
en ook verkócht behoorde het toch
onder jouw vrijmacht?-
wát maakt dat je je deze handelwijze
in het hart hebt gezet?-
je hebt niet mensen bedrogen maar God!

5


Maar als Ananias deze woorden hoort

valt hij neer en raakt ontzield.
Er geschiedt grote vreze
over allen die het horen.

6


Maar de jongeren staan op,

wikkelen hem in,
dragen hem uit en begraven hem.

7


Maar het geschiedt

met een afstand van zo’n drie uren:
ook zijn vrouw komt binnen,-
onwetend van wat is geschied.

8


Maar Petrus antwoordt haar:

zeg mij, hebben jullie dat stuk grond
voor zo-en-zoveel afgegeven?
En zij zegt: ja, voor zo-en-zoveel.

9


Maar Petrus tot haar: wát maakt

dat door u samen ermee is ingestemd
om de geest van de Heer
op de proef te stellen?-
zie voor de deur de voeten van hen die
je man begraven hebben:
ook jou zullen ze uitdragen!

10


En terstond valt zij voor zijn voeten neer

en raakt ontzield;
de jongelingen komen binnen
en vinden haar dood;
ze dragen haar uit en begraven haar
bij haar man.

11


Er geschiedt grote vreze

over heel de vergadering
en over allen die deze dingen horen.

12


Maar door de handen der apostelen

geschieden vele tekenen en wonderen
in de gemeenschap;
allen in de zuilengang van Salomo
zijn eensgezind geweest.

13


Maar van de overigen heeft niemand

zich aan hen durven verbinden;
maar wel heeft de gemeenschap
hen grootgemaakt.

14


Maar meer en meer zijn er toegevoegd

die gaan geloven in de Heer,-
menigten mannen zowel als vrouwen,

15


zodat ze zelfs de zieken uitdragen

de straten op,
en leggen op bedden en baren,
opdat bij de komst van Petrus
tenminste zijn scháduw
iemand van hen zal overschaduwen.

16


Maar ook de menigte uit de steden rondom

is in Jeruzalem samengekomen;
zij hebben zieken meegedragen
en door onreine geesten gekwelden,-
en die zijn allen genezen.

17


Maar er komt opstand

van de heiligdomsoverste
en allen die met hem zijn,
dat is de partij van de Sadduceeërs;
zij raken vervuld van naijver,

18


slaan* Letterlijk: werpen. de handen aan de apostelen

en zetten hen in een volksbewaring.

19


Maar gedurende de nacht

opent een engel van de Heer de deuren
van de bewaking,
voert hen naar buiten en zegt:

20


maakt voort!- gaat staan en

spreekt in het heiligdom tot de gemeenschap uit:
alles wat te zeggen is voor dit leven.

21


Maar zij geven hieraan gehoor, komen

tegen de morgenstond het heiligdom binnen
en zijn er onderricht gaan geven.
Maar als de heiligdomsoverste binnentreedt,
en die met hem zijn,
roepen zij het sanhedrin samen
en heel de oudstenraad van de zonen Israëls;
ze zenden een afvaardiging uit
naar de gevangenis om hen op te halen.

22


Maar als de gerechtsdienaars binnentreden

vinden ze hen niet in de bewaking;
terugkerend doen ze daarvan kond;

23


ze zeggen: we vonden de gevangenis

met alle zorgvuldigheid gesloten
en de wachten staande bij de deuren,
maar toen we die openden
vonden we daarbinnen niemand!

24


Maar met dat ze deze woorden horen,-

de bevelhebber van het heiligdom
en de heiligdomsoversten,
zijn ze over deze dingen
in grote verlegenheid geraakt:
wat gaat dit worden?

25


Maar dan treedt er iemand binnen

die hun verkondigt:
zie, de mannen
die ge in de bewaking hebt gezet
zijn in het heiligdom; ze staan daar
en onderrichten de gemeenschap!

26


Tóen

is de bevelhebber
samen met de gerechtsdienaars teruggegaan
en heeft hij hen opgehaald,-
zonder geweld;
want zij vreesden de gemeenschap
en wilden niet gestenigd worden!

27


Maar ze hebben hen opgehaald

en stellen hen op in het sanhedrin.
De heiligdomsoverste ondervraagt hen; hij zegt:

28


per afkondiging hebben wij u afgekondigd

om niet te onderrichten
over deze naam!-
en zie,
ge hebt Jeruzalem vervuld van uw onderricht!-
wílt u
het bloed van deze mens over ons brengen?

29


Maar ten antwoord zeggen Petrus

en de apostelen:
men moet meer gehoorzaam zijn aan God
dan aan mensen!-

30


de God van onze vaderen

heeft Jezus opgewekt,-
hem die gíj eigenhandig omgebracht hebt
door hem ‘te hangen aan een hout’

(Deut. 21,22);