Maar als in deze dagen de leerlingen vermeerderen, geschiedt er een gemor van de Helleenssprekenden tegen de Hebreeuwssprekenden, omdat in de dagelijkse bediening hún weduwen verwaarloosd zijn.
Maar de twaalf roepen de menigte van de leerlingen tot zich en zeggen: het is ook niet juist als wij het spreken over God nalaten om tafels te bedienen;
3
maar, broeders, kiest zeven mannen uit van goed getuigenis, uit uw midden, vol van geestesadem en wijsheid, die wij zullen aanstellen over wat hierin nodig is;
4
maar wíj zullen ons toeleggen op het gebed en de bediening van het woord!
5
Dit woord is voor het aanschijn van heel de menigte juist, en zij kiezen Stefanus uit, een man vol van geloof en heilige geest, en Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een nieuwkomer uit Antiochië.
6
Hen stellen zij voor het aanschijn van de apostelen, en die bidden en leggen hun de handen op.