Maar hij zegt: wie bent u, Heer? En hij: ík ben Jezus, die jíj vervolgt!,
6
echter, sta op en kom de stad binnen, dan zal tot jou gesproken worden wat je moet doen!
7
Maar de mannen die met hem onderweg zijn, zijn sprakeloos blijven staan. Zij horen de stem wel maar worden niemand gewaar.
8
Maar Saul wordt wakker, van de grond af, maar hoewel zijn ogen open zijn kan hij helemaal niet kijken! Maar met handgeleide leiden zij hem Damascus binnen.
9
Het is drie dagen geweest dat hij niet kan kijken; ook eet en drinkt hij niet.
10
Maar er is een zeker leerling in Damascus, met de naam Ananias, en tot hem zegt de Heer in een gezicht: Ananias! Hij zegt: zie, hier (ben) ik, Heer!
11
Maar de Heer zegt tot hem: sta op, ga heen, op de straat aan met roepnaam de Rechte, en zoek in het huis van Judas iemand met de naam Saulus van Tarsus; want zie, hij is in gebed
12
en heeft in een gezicht een man met de naam Ananias zien binnenkomen die hem de handen oplegt, opdat hij kan kijken.
13
Maar Ananias antwoordt: Heer, ik heb van velen over deze man gehoord, hoeveel kwaad hij uw heiligen gedaan heeft in Jeruzalem;
14
en hier heeft hij volmacht van de heiligdomsoversten om allen te binden die uw naam aanroepen!
15
Maar de Heer zegt tot hem: ga, omdat híj voor mij een uitgelezen werktuig is om mijn naam te torsen voor het aanschijn van volkeren, koningen en kinderen Israëls;