Instellingen

1


Broeders-en-zusters,

het welbehagen van mijn hart
en de smeking tot God voor hen
beogen behoud.

2


Want ik getuig voor hen ervan

dat zij ijver voor God hebben,
maar zonder een echt kennen.

3


Want zij ontkennen

de rechtvaardiging door God,
zoeken de eigen rechtvaardiging
staande te houden
en aan de rechtvaardiging door God
onderschikken zij zich niet.

4


Want einddoel van een Wet

is Christus
tot rechtvaardiging van al wie gelooft.

5


Want Mozes schrijft

over de rechtvaardiging uit een Wet:
‘de mens die alles doet
zal door haar leven!’ (Lev. 18,5).

6


Maar de rechtvaardiging uit geloof

zegt het zó:
zeg niet in je hart ‘wie zal
opklimmen naar de hemel?’ (Deut. 30,12);
dat is: Christus naar beneden voeren;

7


of: ‘wie zal neerdalen naar de afgrond?’


(Ps. 107,26);

dat is: Christus uit de doden
omhoogvoeren.

8


Nee, wat zegt zij?-

‘dicht bij jou is het woord,
in je mond en in je hart!’ (Deut. 30,14);
dat is het woord des geloofs
dat wij prediken,-

9


omdat, als je met je mond belijdt

dat Jezus Heer is
en met je hart gelooft dat God
hem uit de doden heeft opgewekt,
je zult worden behouden.

10


Want met een hart gelooft men

tot gerechtigheid
en met een mond belijdt men
tot behoud.

11


Want de Schrift zegt:

al ’wie in geloof vertrouwt op hem
zal niet worden beschaamd’ (Jes. 28,16).

12


Want er is geen verschil tussen

Judeeër en Helleen;
want hij is aller Heer,
rijk jegens allen die hem aanroepen.

13


Want ‘al wie de naam van de Heer

zal aanroepen
zal worden behouden’ (Joël 3,5).

14


Hoe zouden ze dan iemand aanroepen

in wie ze niet geloven?
Hoe zouden ze geloven in iemand
van wie ze nooit hebben gehoord?
Hoe zouden ze iets horen
zonder iemand die predikt?

15


Hoe zouden de predikers kunnen prediken

als ze niet worden uitgezonden?-
juist zoals geschreven staat:
‘hoe lieflijk zijn de voeten van hen die
goede dingen verkondigen!’ (Jes. 52,7).

16


Nee, maar niet allen hebben gehoor gegeven

aan de evangelieverkondiging.
Want Jesaja zegt:
‘Heer wie heeft geloofd
wat hij van ons hoort?’ (Jes. 53,1).

17


Dus: het geloven is uit horen,

en het horen is door het woord van Christus.

18


Maar, zeg ik,

misschien hebben ze het niet kunnen horen?
Echt wel!-
‘Tot heel de aarde is hun stemgeluid
uitgegaan,
tot de uiteinden van waar gewoond wordt
hun woorden’ (Ps. 19,5).

19


Maar, zeg ik, misschien heeft Israël

het niet herkend?
Als eerste zegt Mozes:
‘ikzelf zal u jaloers maken
op wat geen volk mag heten,
jegens een volk zonder inzicht
zal ik u prikkelen tot toorn’ (Deut. 32,21).

20


En Jesaja durft te zeggen:

‘ik was te vinden
voor wie mij niet zochten,
ik ben verschenen
aan wie niet naar mij vroegen’ (Jes. 65,1);

21


en tot Israël zegt hij:

‘heel de dag houd ik mijn handen
uitgestrekt
naar een gemeenschap
ongehoorzaam en weersprekend’ (Jes. 65,2).