Instellingen

1


Ik roep u dan op,

broeders-en-zusters,
vanwege de barmhartigheden van God,
om uw lichamen in te zetten
als een levende, heilige, aan God
welbehaaglijke offerande
uw eredienst in de zin van het woord.

2


Wordt niet gelijkvormig aan deze eeuw,

maar wordt hervormd
in vernieuwing van het denken,
zodat gij kunt toetsen
wat de wil van God is,
het goede en welbehaaglijke en volmaakte.

3


Want door de genade

die aan mij gegeven is
zeg ik tot ieder bij u:
denkt niet hoger
dan men moet denken,
maar denkt tot bedachtzaamheid,
zoals God ieder een mate van geloof
heeft toebedeeld.

4


Want zoals wij in één lichaam

vele leden hebben,
maar alle leden
niet hetzelfde te doen hebben,

5


zó zijn wij die velen zijn

één lichaam in Christus,
maar iederéén leden van elkaar,

6


met genadegaven

die naar de genade ons gegeven
verschillend zijn:
hetzij profetie,
dan naar gelang van het geloof;

7


hetzij dienstbetoon,

dan in het dienstbetoon;
hetzij wie onderricht geeft
in het onderricht;

8


hetzij wie aanspoort

in de aansporing;
wie weggeeft,
in eenvoudigheid;
wie vooraanstaat,
in ijver;
wie zich ontfermt,
in vrolijkheid.

9


De liefde zij ongeveinsd.

Verafschuwt het boze,
weest gehecht aan het goede;

10


in de broeder-en-zusterlijke liefde

jegens elkaar hartelijk liefhebbend,
in eerbetoon elkaar voorgaand,

11


in ijver niet verflauwend,

in geestkracht vurig,
aan de Heer dienstbaar,

12


in de hoop vol vreugde,

in de verdrukking geduldig,
in het gebed volhardend,

13


in de behoeften van de heiligen delend,

de liefde voor vreemdelingen najagend.

14


Zegent wie u vervolgen,

zegent, en vervloekt niet.

15


Verheugt u met verheugden,

weent met wenenden.

16


Weest eensgezind jegens elkaar,

niet zinnend op het te hoge
maar u wijdend aan het nederige.
Weest niet bezonnen in uw eigen ogen.

17


Geeft aan niemand kwaad terug

voor kwaad,
hebt goede dingen voor
jegens het aanschijn van alle mensen.

18


Als het mogelijk is,

wanneer het van u afhangt:
houdt met alle mensen vrede,

19


niet uzelf wrekend, beminden;

nee, geeft plaats aan Gods toorn;
want er staat geschreven
‘aan mij komt wraak toe,
ik zal teruggeven’, zegt de Heer (Deut. 32,35).

20


Nee, ‘als je vijand honger lijdt,

spijzig hem;
als hij dorst heeft, geef hem te drinken;
want dat doende
zul je vurige kolen stapelen op zijn hoofd’

(Spr. 25,21-22) .

21


Word niet overwonnen door het kwade,

nee, overwin het kwade door het goede!