in de broeder-en-zusterlijke liefde jegens elkaar hartelijk liefhebbend, in eerbetoon elkaar voorgaand,
11
in ijver niet verflauwend, in geestkracht vurig, aan de Heer dienstbaar,
12
in de hoop vol vreugde, in de verdrukking geduldig, in het gebed volhardend,
13
in de behoeften van de heiligen delend, de liefde voor vreemdelingen najagend.
14
Zegent wie u vervolgen, zegent, en vervloekt niet.
15
Verheugt u met verheugden, weent met wenenden.
16
Weest eensgezind jegens elkaar, niet zinnend op het te hoge maar u wijdend aan het nederige. Weest niet bezonnen in uw eigen ogen.
17
Geeft aan niemand kwaad terug voor kwaad, hebt goede dingen voor jegens het aanschijn van alle mensen.
18
Als het mogelijk is, wanneer het van u afhangt: houdt met alle mensen vrede,
19
niet uzelf wrekend, beminden; nee, geeft plaats aan Gods toorn; want er staat geschreven ‘aan mij komt wraak toe, ik zal teruggeven’, zegt de Heer (Deut. 32,35).
20
Nee, ‘als je vijand honger lijdt, spijzig hem; als hij dorst heeft, geef hem te drinken; want dat doende zul je vurige kolen stapelen op zijn hoofd’ (Spr. 25,21-22) .
21
Word niet overwonnen door het kwade, nee, overwin het kwade door het goede!