Instellingen

1


Aanvaardt

wie zwak is in het geloof,
zonder persoonlijke meningen
te veroordelen.

2


Wie gelooft

voedt zich met alles,
maar wie zwak-of-ziek is
eet alleen groenten!

3


Wie wél alles eet,

moet wie niet alles eet
niet minachten,
en wie niet alles eet, moet wie alles eet
ook niet oordelen,
want God heeft ook hem aanvaard.

4


Zelf oordeel je ook niet over

andermans huisslaaf:
die staat of valt
voor de eigen heer;
en hij zal staande blijven,
want de Heer is bij machte
hem staande te houden!

5


In het oordeel van de een

is de ene dag niet hetzelfde als
een andere dag,
in het oordeel van de ander
is elke dag even belangrijk;
laat een ieder door de eigen overtuiging
volledig worden gedragen!

6


Wie ernstig bezig is met die ene dag

is ernstig bezig voor een Heer;
ook wie alles eet,
eet het voor een Heer;
want dank brengt hij aan God;
en wie niet alles eet,
eet niet voor een Heer;
ook hij brengt dank aan God.

7


Want niemand van ons leeft voor zichzelf

en niemand sterft voor zichzelf;

8


want als we leven

leven wij voor de Heer
en als we sterven
sterven wij voor de Heer;
of wij dan leven of dat wij sterven,
wij zijn van de Heer!

9


Want daartoe is Christus gestorven

en levend geworden:
dat hij én over doden én over levenden
Heer zal zijn!

10


Dus jij,

wat oordeel je over je broeder-of-zuster?
Of ook jij,
wat minacht jij je broeder-of-zuster?
Want allen komen wij eens te staan
voor de rechterstoel van God.

11


Want er is geschreven:

‘zowaar ik leef, zegt de Heer:
voor mij zal buigen alle knie, en
alle tong zal lof toebrengen
aan God’ (Jes. 49,18; 45,23).

12


Dus zal dan ieder van ons over zichzelf

het woord moeten doen bij God.

13


Laten wij dan niet meer

elkaar oordelen;
nee, laat liever dit uw oordeel zijn:
aan de broeder-of-zuster geen
aanstoot of ergernis geven.

14


In eenheid met de Heer Jezus

weet ik en ben ik ervan overtuigd
dat niets op zichzelf profaan is;
alleen als iemand iets als profaan
beschouwt, voor hem is het profaan.

15


Maar als je broeder-of-zuster

door een spijze wordt bedroefd,
dan wandel je
niet meer overeenkomstig liefde;
richt niet door jouw spijze
hem-of-haar te gronde voor wie
Christus is gestorven!

16


Laat dan wat ge aan goed hebt

niet belasterd worden.

17


Want het koninkrijk van God

is niet spijs en drank,
maar gerechtigheid en vrede
en vreugde, in de heilige Geest.

18


Want wie hierin

de Gezalfde dienstbaar is
is welgevallig aan God
en gewaardeerd bij de mensen.

19


Dus laten we dan najagen

wat de vrede dient
en de opbouw naar elkaar toe.

20


Breek vanwege een spijze

het werk van God niet af;
alle dingen zijn wel rein,
maar iets is kwaad voor de mens
die door aanstoot heen moet eten.

21


Het is goed

geen vlees te eten
en geen wijn te drinken,
en niets te doen
waaraan je broeder-of-zuster
aanstoot neemt.

22


Jij, het geloof dat je hebt,

houd dat als iets van jezelf
voor het aanschijn van God.
Zalig wie zichzelf
niet hoeft te oordelen
in wat hij goed acht!

23


Maar wie in zijn oordeel twijfelt als

hij eet, is al veroordeeld,
omdat het niet uit geloof is;
en alles wat niet uit geloof is,
is zonde.