1 | Aanvaardt wie zwak is in het geloof, zonder persoonlijke meningen te veroordelen.
| |
2 | Wie gelooft voedt zich met alles, maar wie zwak-of-ziek is eet alleen groenten!
| |
3 | Wie wél alles eet, moet wie niet alles eet niet minachten, en wie niet alles eet, moet wie alles eet ook niet oordelen, want God heeft ook hem aanvaard.
| |
4 | Zelf oordeel je ook niet over andermans huisslaaf: die staat of valt voor de eigen heer; en hij zal staande blijven, want de Heer is bij machte hem staande te houden!
| |
5 | In het oordeel van de een is de ene dag niet hetzelfde als een andere dag, in het oordeel van de ander is elke dag even belangrijk; laat een ieder door de eigen overtuiging volledig worden gedragen!
| |
6 | Wie ernstig bezig is met die ene dag is ernstig bezig voor een Heer; ook wie alles eet, eet het voor een Heer; want dank brengt hij aan God; en wie niet alles eet, eet niet voor een Heer; ook hij brengt dank aan God.
| |
7 | Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf;
| |
8 | want als we leven leven wij voor de Heer en als we sterven sterven wij voor de Heer; of wij dan leven of dat wij sterven, wij zijn van de Heer!
| |
9 | Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden: dat hij én over doden én over levenden Heer zal zijn!
| |
10 | Dus jij, wat oordeel je over je broeder-of-zuster? Of ook jij, wat minacht jij je broeder-of-zuster? Want allen komen wij eens te staan voor de rechterstoel van God.
| |
11 | Want er is geschreven: ‘zowaar ik leef, zegt de Heer: voor mij zal buigen alle knie, en alle tong zal lof toebrengen aan God’ (Jes. 49,18; 45,23).
| |
12 | Dus zal dan ieder van ons over zichzelf het woord moeten doen bij God.
| |
13 | Laten wij dan niet meer elkaar oordelen; nee, laat liever dit uw oordeel zijn: aan de broeder-of-zuster geen aanstoot of ergernis geven.
| |
14 | In eenheid met de Heer Jezus weet ik en ben ik ervan overtuigd dat niets op zichzelf profaan is; alleen als iemand iets als profaan beschouwt, voor hem is het profaan.
| |
15 | Maar als je broeder-of-zuster door een spijze wordt bedroefd, dan wandel je niet meer overeenkomstig liefde; richt niet door jouw spijze hem-of-haar te gronde voor wie Christus is gestorven!
| |
16 | Laat dan wat ge aan goed hebt niet belasterd worden.
| |
17 | Want het koninkrijk van God is niet spijs en drank, maar gerechtigheid en vrede en vreugde, in de heilige Geest.
| |
18 | Want wie hierin de Gezalfde dienstbaar is is welgevallig aan God en gewaardeerd bij de mensen.
| |
19 | Dus laten we dan najagen wat de vrede dient en de opbouw naar elkaar toe.
| |
20 | Breek vanwege een spijze het werk van God niet af; alle dingen zijn wel rein, maar iets is kwaad voor de mens die door aanstoot heen moet eten.
| |
21 | Het is goed geen vlees te eten en geen wijn te drinken, en niets te doen waaraan je broeder-of-zuster aanstoot neemt.
| |
22 | Jij, het geloof dat je hebt, houd dat als iets van jezelf voor het aanschijn van God. Zalig wie zichzelf niet hoeft te oordelen in wat hij goed acht!
| |
23 | Maar wie in zijn oordeel twijfelt als hij eet, is al veroordeeld, omdat het niet uit geloof is; en alles wat niet uit geloof is, is zonde.
| |