1 | Wat is dan nog het voorrecht van het Jood zijn of wat het nut van de besnijdenis?
| |
2 | In ieder opzicht veel! Allereerst wel dat aan hen de uitspraken van God zijn toevertrouwd.
| |
3 | Wat zal dat? Als sommigen van hen ontrouw worden, zal dan niet hun ontrouw de trouw van God tenietdoen?
| |
4 | Dat zij verre! ‘Alle mens is leugenachtig’ (Ps. 116,11), maar God zij waarachtig!, zoals geschreven staat ‘dat gij wordt gerechtvaardigd in uw woorden en overwint wanneer men u wil oordelen’
(Ps. 51,6).
| |
5 | Maar als door onze ongerechtigheid Gods rechtvaardigmaking beter uitkomt, moeten we dan niet zeggen dat God onrechtvaardig is wanneer hij toorn over ons brengt, als ik zo menselijk mag spreken?
| |
6 | Dat zij verre! Hoe anders zal God de wereld oordelen?
| |
7 | Maar als de waarheid van God door mijn leugen overvloediger wordt, tot zijn glorie, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld?
| |
8 | Het zal nooit zo zijn zoals sommigen ons belasteren en beweren dat wij zeggen ‘laten we doen wat kwaad is want dan kómt alles wat goed is!’ Over hen is het oordeel terecht!
| |
9 | Hoe zit het dan? Hebben wij nu wel of niet iets op anderen voor? Helemaal niet! Want al eerder hebben we Judeeërs én Hellenen ervan beschuldigd dat ze allen onder zonde liggen;
| |
10 | zoals geschreven staat: ‘er is geen rechtvaardige, niet één,
| |
11 | geen is er die begrijpt, geen is er die God zoekt!-
| |
12 | allen zijn zij afgeweken, eendrachtig bedorven, géén is er die iets zinnigs doet, géén is er, tot niet één’ (Ps. 14,1-3)!
| |
13 | ‘Een geopend graf is hun keel, met hun tongen plegen zij bedrog’ (Ps. 5,10), ‘gif van adders schuilt achter hun lippen’
(Ps. 140,4),
| |
14 | ‘wier mond van vervloeking en bitterheid uitpuilt’ (Ps. 10,7).
| |
15 | ‘Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten,
| |
16 | verwoesting en jammer zijn op hun wegen,
| |
17 | en een weg tot vrede kennen zij niet’
(Jes. 59,7-8).
| |
18 | ‘Vreze voor God staat hun niet voor ogen’ (Ps. 36,2)!
| |
19 | Wij weten dat al wat de Wet zegt spreekt tot wie in de Wet…, zodat alle mond wordt gestopt en heel de wereld strafwaardig blijkt voor God.
| |
20 | Daarom zal uit de werken van een wet alle vlees voor zijn aanschijn niet worden gerechtvaardigd; want door een wet is er kennis van zonde.
| |
21 | Maar nu is buiten een wet om rechtvaardiging door God geopenbaard, betuigd door de Wet en de profeten,
| |
22 | rechtvaardiging van Godswege door het geloof van Christus, voor allen die geloven. Want er is geen onderscheid:
| |
23 | want allen hebben gezondigd en zijn verstoken van de glorie van God,
| |
24 | en worden gerechtvaardigd om niet, uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.
| |
25 | Hem heeft God tevoren aangewezen als middel van verzoening door geloof, in zijn bloed, tot betoning van zijn rechtvaardiging door de vergeving van de zonden die tevoren zijn geschied
| |
26 | in het geduld van God, voor de betoning van zijn rechtvaardiging in het tijdsgewricht van nu, zodat hij rechtvaardig blijft ook als hij rechtvaardigt wie leeft uit het geloof van Jezus.
| |
27 | Waar is dan de eigenroem? Die is uitgesloten! Door wat voor wet?- één van werken? Nee, door een wet van geloof!
| |
28 | Want wij mogen er op rekenen dat een mens door geloof wordt gerechtvaardigd, los van werken van een wet.
| |
29 | Of is hij alleen de God van Judeeërs?- niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen,
| |
30 | als God tenminste één is, die ‘besnijdenis’ zal rechtvaardigen uit geloof én ‘voorhuid’ door het geloof.
| |