Instellingen

1


Wat zullen wij dan zeggen?

Moeten we bij de zonde blijven
opdat de genade vermeerdert?

2


Dat zij verre!

Wij die gestorven zijn aan de zonde,
hoe zullen we nog in haar leven?

3


Of is het u onbekend

dat wij allen
die in Christus Jezus zijn gedompeld* ‘Dompelen’ is elders meestal vertaald als ‘dopen’.,
in zijn dood gedompeld zijn?

4


Dus zijn wij met hem begraven

door de dompeling in de dood, opdat
zoals Christus uit de doden is opgewekt,
door de glorie van de Vader,
zo ook wíj
in vernieuwing van leven
zullen wandelen.

5


Want als wij een medeplanting

zijn geworden
in de gelijkheid aan hem in zijn dood,
dan zullen wij het ook zijn
in zijn opstanding,

6


nu wij dít weten

dat ons oude mens-zijn
medegekruisigd is
opdat het lichaam van de zonde
buiten werking wordt gesteld
en wij niet meer dienstbaar zijn
aan de zonde.

7


Want wie gestorven is,

is rechtens vrijgesproken van de zonde.

8


Als wij gestorven zijn met Christus,

geloven wij
dat wij ook met hem zullen leven,

9


wetend dat Christus,

opgewekt uit de doden
niet meer sterft,-
de dood is geen heer meer
over hem.

10


Want sinds hij gestorven is,

is hij gestorven voor de zonde,-
eens-en-voor-al;
sinds hij leeft,
leeft hij voor God.

11


Zo ook gíj: rekent ermee

dat gij dood zijt voor de zonde
maar levend voor God
in Christus Jezus.

12


Laat dan de zonde geen koning zijn

in uw sterfelijke lichaam
zodat ge gehoorzaamt
aan de verlangens daarvan,

13


en stelt uw leden niet ter beschikking

aan de zonde
als wapenrusting van ongerechtigheid,
maar stelt uzelf ter beschikking aan God,
u die uit de doden lééft,
en uw leden
als wapenrusting van gerechtigheid
aan God,

14


want zonde zal geen heer over u zijn;

want ge staat niet onder een wet
maar onder genade.

15


Wat krijgen we dan?- moeten wij

zondigen omdat we niet
onder een wet staan
maar onder genade?
Dat zij verre!

16


Weet ge dat niet:

als ge uzelf aan iemand
ter beschikking stelt als dienstknechten
en onderhorig wilt zijn,
dat ge dan dienstknechten zijt
van hem aan wie ge onderhorig zijt?-
óf van zonde,
wat leidt tot dood,
óf van gehoorzaamheid,
wat leidt tot gerechtigheid!

17


Maar God zij dank:

gij waart dienstknechten van de zonde
maar zijt van harte gehoorzaam geworden
aan het voorbeeld van onderricht
waaraan ge u hebt overgegeven;

18


vrijgemaakt van de zonde

zijt ge dienstbaar geworden
aan de gerechtigheid.

19


Ik zeg het menselijk

vanwege de zwakheid van uw vlees.
Want zoals gij uw leden
dienstbaar hebt gesteld aan
de onreinheid en aan de on-wettigheid
tot nog meer on-wettigheid,
zo hebt ge nu uw leden
dienstbaar gesteld aan de gerechtigheid
tot heiligmaking.

20


Want toen ge dienstknechten waart

van de zonde,
waart ge vrij van de gerechtigheid.

21


Welke vrucht dan hebt ge toen gehad?-

dingen waarover ge u nu schaamt!
Want het einde van die dingen
is: dood.

22


Maar nu,

vrijgemaakt van de zonde
en dienstbaar geworden aan God
hebt ge uw vrucht
tot heiligmaking,
en als het einde: eeuwig leven.

23


Want de bezoldiging* Of: het loon. der zonde

is: dood,
maar de begenadiging door God
is: eeuwig leven
in Christus Jezus, onze Heer.