Want tot Mozes zegt hij: ‘ik zal mij ontfermen over wie ik mij maar ontferm, en ik zal mij erbarmen over wie ik mij maar erbarm!’ (Deut. 32,4; Ex. 33,19).
16
Dus dan is het niet iets van wie iets wil of van hem die loopt, maar van de God die zich ontfermt.
17
Want de Schrift zegt tot Farao: ‘daartoe heb ik jou opgewekt, opdat ik in jou mijn kracht zal tonen en opdat mijn naam verkondigd zal worden op heel de aarde!’ (Ex. 9,16).
18
Dus dan ontfermt hij zich over wie hij wil, en wie hij wil verhardt hij.
19
Je zult me dan wel zeggen: wat klaagt hij nog?- want weerstond iemand zijn wil?
20
Maar mens, wie ben jij dan wel als je God zo antwoordt?- zal het geformeerde tot de formeerder zeggen: ‘waarom heb je me zó gemaakt?’ (Jes. 29,16).
21
Of heeft de pottenbakker geen vrijmacht om uit hetzelfde leem het ene voorwerp te maken voor iets eervols en het andere voor iets on-eervols?
22
En als God nu eens, om zijn toorn te tonen en zijn kracht te doen kennen voorwerpen van toorn, voor ondergang toebereid, in zijn overvloedige lankmoedigheid heeft gebracht,-
23
ook om de rijkdom van zijn heerlijkheid te doen kennen over voorwerpen van ontferming, die hij tevoren gereed heeft gemaakt voor heerlijkheid?
24
En wel ons, die hij heeft geroepen niet alleen uit Judeeërs maar ook uit heidenvolkeren,