17 | Want de Schrift zegt tot Farao: ‘daartoe heb ik jou opgewekt, opdat ik in jou mijn kracht zal tonen en opdat mijn naam verkondigd zal worden op heel de aarde!’ (Ex. 9,16).
| |
18 | Dus dan ontfermt hij zich over wie hij wil, en wie hij wil verhardt hij.
| |
19 | Je zult me dan wel zeggen: wat klaagt hij nog?- want weerstond iemand zijn wil?
| |
20 | Maar mens, wie ben jij dan wel als je God zo antwoordt?- zal het geformeerde tot de formeerder zeggen: ‘waarom heb je me zó gemaakt?’ (Jes. 29,16).
| |
21 | Of heeft de pottenbakker geen vrijmacht om uit hetzelfde leem het ene voorwerp te maken voor iets eervols en het andere voor iets on-eervols?
| |
22 | En als God nu eens, om zijn toorn te tonen en zijn kracht te doen kennen voorwerpen van toorn, voor ondergang toebereid, in zijn overvloedige lankmoedigheid heeft gebracht,-
| |
23 | ook om de rijkdom van zijn heerlijkheid te doen kennen over voorwerpen van ontferming, die hij tevoren gereed heeft gemaakt voor heerlijkheid?
| |
24 | En wel ons, die hij heeft geroepen niet alleen uit Judeeërs maar ook uit heidenvolkeren,
| |
25 | zoals hij ook in Hosea zegt: ‘wat geen gemeente was, zal ik roepen als mijn gemeente, en haar die niet bemind werd als beminde;
| |
26 | het zal zijn in plaats van waar tot hen gezegd werd ‘mijn gemeente zijt gij niet’, daar zullen ze genoemd worden ‘zonen-en-dochters van een levende God’
(Hos. 2,25; Hos. 2,1).
| |
27 | En Jesaja schreeuwt over Israël: ‘al is het getal van de zonen-en-dochters van Israël als het zand van de zee, het overblijfsel zal worden gered;
| |
28 | want volbrengend en verhaastend zal de Heer op de aarde een woord dóen!’
(Jes. 10,22-23; Hos. 2,1).
| |
29 | En zoals Jesaja voorzegd heeft: ‘als de Heer Sabaooth ons geen zaad had overgelaten, waren wij als Sodom geworden en aan Gomorra gelijk geworden!’
(Jes. 1,9).
| |
30 | Wat zullen wij dan zeggen? Dat volkeren die geen gerechtigheid najoegen gerechtigheid ontvangen hebben, gerechtigheid uit geloof,
| |
31 | maar dat Israël, dat een Wet vol gerechtigheid najaagt, zo’n Wet niet bereikt heeft.
| |
32 | Waardoor? Omdat het niet uit geloof was maar als uit werken. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots,
| |
33 | zoals geschreven staat: ‘zie, ik zet in Sion een steen van aanstoot neer en een rots van struikeling, en wie op hem in geloof vertrouwt zal niet worden beschaamd!’
(Jes. 8,14; 28,16).
| |