maar door Gods genade ben ik wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet voor niets geweest, nee, overvloediger dan zij allen heb ik gezwoegd: niet ik zelf maar de genade Gods die met mij is.
11
Maar of ík het nu ben of zíj, zó prediken wij en zó zijt gij gaan geloven.