Instellingen

1


Algemeen hoort men bij u over ontucht,

en wel een zodanige ontucht
als bij de heidenen niet voorkomt:
dat iemand het houdt
met de vrouw van zijn vader!

2


En jullie maar dik doen!

Waren jullie niet liever in de rouw gegaan?-
dan was hij uit jullie midden verwijderd
die deze daad heeft begaan.

3


Ik voor mij heb, naar het lichaam afwezig

maar in de geest aanwezig,
als ‘aanwezige’ reeds geoordeeld
over hem die dit zó gedaan heeft:

4


om in de naam van de Heer Jezus,

als mijn geest en jullie samengekomen zijn,
samen met de kracht van onze Heer Jezus

5


deze man prijs te geven aan de satan,-

tot ondergang van het vlees,
opdat de geest wordt gered
op de dag van de Heer.

6


Niet fraai, die zelfvoldaanheid van u!

Weet ge niet dat een béétje zuurdesem
heel het deeg doorzuurt?

7


Reinigt u, doet weg het oude zuurdesem!,

opdat ge een nieuw deeg zult zijn,
zoals ge ook ongezuurde broden zijt.
Want ook ons paaslam is geofferd: Christus.

8


Daarom, laten we feestvieren

niet met het oude zuurdesem en niet
met het zuurdesem van slechtheid en ontucht
maar met de ongezuurde broden van
zonneklaarheid en waarachtigheid.

9


Ik heb u in de brief geschreven

dat ge u niet moet vermengen
met de ontuchtigen,-

10


niet álle ontuchtigen van deze wereld

of hebzuchtigen, uitbuiters of
beeldendienaars, daar ge dan
uit de wereld zoudt moeten weggaan.

11


Nee, ik schreef u dat ge u niet moet

vermengen met al wie wel broeder-of-zuster
genoemd wordt maar een ontuchtpleger is,
of een hebzuchtige of een beeldendienaar,
een lasteraar, een dronkaard of een uitbuiter;
met zo iemand moet ge niet samen eten.

12


Want wat zal ik oordelen

over buitenstaanders?
Maar zoudt ge niet oordelen
over hen die binnen zijn?

13


Over wie buiten staan zal God oordelen.

Maar binnen geldt:
‘verwijdert de boosdoener uit uw midden’

(Deut. 17,7).