Ik heb het vroeger gezegd en zeg het nu, de tweede keer aanwezig en nú afwezig, tot hen die vroeger hebben gezondigd en tot alle overigen, dat ik, als ik kom, hen opnieuw niet zal sparen,
3
daar ge een bewijs zoekt van het spreken van Christus in mij: hij is niet zwak tegenover u maar toont zijn kracht bij u.
4
Want hij is wel gekruisigd als zwakke, maar hij leeft uit kracht van God. Want wel zijn ook wij in eenheid met hem zwak, maar wij zullen samen met hem leven uit kracht van God voor u.
5
Stelt uzelf op de proef of ge in het geloof zijt, toetst uzelf. Of herkent ge niet aan uzelf dat Jezus Christus in u is? Zo niet, dan doorstaat ge de toets niet.
6
Maar ik hoop dat ge erkent dat wij niet ongetoetst zijn.
7
Wij bidden tot God dat gij geen enkel kwaad zult doen, niet opdat wíj dan getoetst blijken maar opdat gíj het goede doet, ook als wíj daarvoor als ongetoetsten moeten zijn.
8
Want wij vermogen niet iets tégen de waarheid, maar wel vóór de waarheid.
9
Want wij zijn verheugd wanneer wíj zwak zijn maar gíj krachtig zijt; daarvoor bidden wij dan ook: uw vervolmaking!
10
Daarom schrijf ik u deze dingen terwijl ik afwezig ben, opdat ik wanneer ik aanwezig ben niet scherp hoef op te treden overeenkomstig het gezag dat de Heer mij heeft gegeven om op te bouwen en niet om af te breken.
11
Voor het overige, broeders-en-zusters, verheugt u!- vervolmaakt u, laat u bemoedigen, zint op een-en-hetzelfde, houdt vrede, en de God van de liefde en vrede zal met u zijn.
12
Groet elkaar met een heilige kus. U groeten alle heiligen.
13
De genade van onze Heer, Jezus Christus, en de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen!