Instellingen

1


Dit is de derde keer dat ik

tot u kom.
‘Op mond van twee of drie getuigen
zal al wat gezegd is vaststaan’ (Deut. 19,15).

2


Ik heb het vroeger gezegd en zeg het nu,

de tweede keer aanwezig en nú afwezig,
tot hen die vroeger hebben gezondigd
en tot alle overigen, dat ik,
als ik kom, hen opnieuw
niet zal sparen,

3


daar ge een bewijs zoekt

van het spreken van Christus
in mij:
hij is niet zwak tegenover u
maar toont zijn kracht bij u.

4


Want hij is wel gekruisigd

als zwakke, maar hij leeft
uit kracht van God.
Want wel zijn ook wij
in eenheid met hem zwak,
maar wij zullen samen met hem
leven uit kracht van God voor u.

5


Stelt uzelf op de proef

of ge in het geloof zijt,
toetst uzelf.
Of herkent ge niet aan uzelf
dat Jezus Christus in u is?
Zo niet,
dan doorstaat ge de toets niet.

6


Maar ik hoop dat ge erkent

dat wij niet ongetoetst zijn.

7


Wij bidden tot God dat gij

geen enkel kwaad zult doen,
niet opdat wíj dan getoetst blijken
maar opdat gíj het goede doet,
ook als wíj daarvoor als
ongetoetsten moeten zijn.

8


Want wij vermogen niet iets

tégen de waarheid, maar wel
vóór de waarheid.

9


Want wij zijn verheugd

wanneer wíj zwak zijn
maar gíj krachtig zijt;
daarvoor bidden wij dan ook:
uw vervolmaking!

10


Daarom schrijf ik u deze dingen

terwijl ik afwezig ben,
opdat ik
wanneer ik aanwezig ben
niet scherp hoef op te treden
overeenkomstig het gezag
dat de Heer mij heeft gegeven
om op te bouwen
en niet om af te breken.

11


Voor het overige, broeders-en-zusters,

verheugt u!-
vervolmaakt u, laat u bemoedigen,
zint op een-en-hetzelfde,
houdt vrede,
en de God van de liefde en vrede
zal met u zijn.

12


Groet elkaar met een heilige kus.

U groeten alle heiligen.

13

De genade
van onze Heer, Jezus Christus,
en de liefde van God
en de gemeenschap van de heilige Geest
zij met u allen!