Instellingen

1


Beginnen we opnieuw

onszelf aan te bevelen?
Of hebben we misschien, zoals sommigen,
aanbevelingsbrieven nodig voor u of van u?

2


Onze brief zijt gij,

geschreven in onze harten,
te kennen en herkenbaar voor te lezen
onder alle mensen,

3


gij van wie is gebleken

dat ge een brief van Christus zijt
die door ons dienstwerk opgesteld is,
geschreven niet met inkt
maar met geestesadem van een levende God,
niet op stenen platen
maar op platen van vlees-en-bloed,
in harten.

4


Maar zulk een vertrouwen hebben wij door

Christus
op God.

5


Het is niet zo

dat wij van onszelf uit bekwaam zijn
en iets kunnen beschouwen als uit onszelf;
nee, onze bekwaamheid is uit God,

6


die ons ook bekwaam gemaakt heeft

als bedienaren van een nieuw verbond,
niet van de letter
maar van de Geest;
want de letter doodt,
en de Geest maakt levend.

7


Welnu, als het dienstwerk van de dood,

in letters in stenen gegrift,
er al is gekomen in heerlijkheid,
zodat de kinderen Israëls
het aanschijn van Mozes niet konden
aankijken ‘vanwege de heerlijkheid
van zijn aanschijn’ (Ex. 34,30),
terwijl die zou vergaan,

8


hoeveel te meer zal dan niet

het dienstwerk van de Geest
er zijn in heerlijkheid!

9


Want als het dienstwerk

dat tot veroordeling leidt
al heerlijkheid is,
zoveel te meer is dan het dienstwerk
dat rechtvaardiging verkondigt
overvloedig in heerlijkheid!

10


Want wat al verheerlijkt was

is in dit opzicht eigenlijk niet verheerlijkt
vanwege deze allesovertreffende heerlijkheid;

11


want als het vergankelijke er al was

door heerlijkheid,
zoveel te meer is dan wat blijft
in heerlijkheid!

12


Nu wij dus een zodanige hoop koesteren,

gebruiken wij grote vrijheid van spreken,

13


heel anders dan Mozes

die ‘een bedekking voor zijn aanschijn deed’

(Ex. 34,33-35)

dat de kinderen Israëls niet zouden kijken
naar het einde van wat zou vergaan.

14


Nee, hun gedachten raakten verhard;

want tot aan de dag van heden
blijft diezelfde bedekking er
bij de voorlezing van het oude verbond,
en wordt die bedekking niet weggenomen
omdat zij door Christus vergaat.

15


Nee, tot vandaag toe ligt er,

telkens als Mozes wordt voorgelezen,
een bedekking over hun hart;

16


‘maar telkens als hij zich wendt tot de Heer,

wordt de bedekking weggenomen’

(Ex. 34,34).

17


Welnu, ‘de Heer’ is hier de Geest;

en waar de Geest des Heren is, is vrijheid.

18


En wij allen, die met onbedekt aanschijn

de heerlijkheid des Heren weerspiegelen,
worden naar datzelfde beeld
van gedaante veranderd,
van heerlijkheid tot heerlijkheid,
zoals dat is door de Heer die Geest is.