Instellingen

1


Ik roep u dan ook op,

ik die gebonden ben omwille van de Heer,
te wandelen
de roeping waardig
waarmee ge zijt geroepen,

2


met alle nederigheid en zachtheid,

met lankmoedigheid
elkaar verdragend in liefde;

3


u inzettend

om de eenheid van de Geest te houden
in de band van de vrede:

4


één lichaam en één geest,

zoals ge ook geroepen zijt
in de éne hoop van uw roeping:

5


één Heer, één geloof, één doop,

6


één God en Vader van allen,

die is over allen en door allen
en in allen.

7


Maar aan ieder van ons

is de genade gegeven
naar de maat van de gave van de Gezalfde.

8


Daarom heet het:

‘ten hoge opgevaren
nam hij gevangen de gevangenis,
gaf hij gaven aan de mensen’ (Ps. 68,19).

9


Maar wat betekent ‘hij voer óp’ anders

dan dat hij ook is nedergedaald
naar de nederste delen der aarde?

10


Hij die is nedergedaald,

hij is het ook die is opgevaren
hoog boven alle hemelen,
om alles te vervullen.

11


Hij heeft sommigen gegeven

als apostelen,
anderen als profeten,
anderen als evangelisten,
anderen als herders en als leraars,

12


om de heiligen toe te rusten

tot het werk van dienstbetoon,
tot opbouw van het lichaam
van de Gezalfde,

13


totdat wij allen komen

tot de eenheid vanuit het geloof
en vanuit de kennis van de zoon van God,
tot een volkomen mens-zijn,
tot de volle maat van rijpheid
vanuit de Gezalfde.

14


Dan zullen we niet meer onmondig zijn,

op en neer en heen en weer geslingerd
door allerlei wind van leer
in het dobbelspel van de mensen,
in hun sluwheid
om tot dwaling te verleiden;

15


maar in liefde de waarheid volgend

zullen wij in alles toegroeien naar hem
die het hoofd is: Gezalfde;

16


vanuit hem wordt heel het lichaam

welsaamgevoegd en samengehouden
door de steun van elk gewricht;
naar de kracht die een ieder deel
is toegemeten,
bewerkt het de groei van het lichaam
tot opbouw van zichzelf in liefde.

17


Dit zeg ik dan,

en ik betuig het in de Heer:
gij moet niet meer wandelen
zoals de heidenen wandelen
in de vergeefsheid van hun denken:

18


met hun dóórdenken in duisternis gehuld,

vervreemd van het leven van God,
door de on-kennis die onder hen heerst,
door de verharding van hun hart;

19


eenmaal gevoelloos geworden

hebben zij zich onbeteugeld
eraan overgegeven om inhalig
van alle mogelijke onzedelijkheid
hun bedrijf te maken.

20


Maar gíj hebt niet zó

de Gezalfde leren kennen,

21


als ge tenminste naar hem hebt gehoord

en in hem onderricht zijt
zoals waarheid is in Jezus,

22


dat ge tegen uw eerdere gedrag in

het oude mens-zijn moet afleggen
dat tegen de bedrieglijke verlangens in
te gronde gaat,

23


dat ge vernieuwd moet worden

door de geest van uw denken

24


en het nieuwe mens-zijn moet aantrekken

dat naar God geschapen is
in waarachtige gerechtigheid
en heiligheid.

25


Daarom: legt de leugen af en

‘spreekt waarheid,
ieder met zijn naaste’ (Zach. 8,16),
omdat wij ledematen van elkaar zijn;

26


‘weest toornig maar zondigt niet’ (Ps. 4,5):

laat de zon
over uw toorn niet ondergaan,

27


en geeft geen plek aan de uiteenwerper;

28


de dief moet niet meer stelen

maar zich liever moe maken
door met de eigen handen
het goed bijeen te werken,-
dan heeft hij iets om weg te geven
aan wie gebrek heeft;

29


laat geen enkel rot woord

uit uw mond voortkomen,-
alleen maar iets goeds, tot opbouw,
waar gebrek aan is;
dan geeft dat genade
aan allen die het horen;

30


bedroeft de heilige Geest van God niet

waarmee ge zijt gezegeld en gestempeld
tot aan de dag van de verlossing.