1 | Ik roep u dan ook op, ik die gebonden ben omwille van de Heer, te wandelen de roeping waardig waarmee ge zijt geroepen,
| |
2 | met alle nederigheid en zachtheid, met lankmoedigheid elkaar verdragend in liefde;
| |
3 | u inzettend om de eenheid van de Geest te houden in de band van de vrede:
| |
4 | één lichaam en één geest, zoals ge ook geroepen zijt in de éne hoop van uw roeping:
| |
5 | één Heer, één geloof, één doop,
| |
6 | één God en Vader van allen, die is over allen en door allen en in allen.
| |
7 | Maar aan ieder van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van de Gezalfde.
| |
8 | Daarom heet het: ‘ten hoge opgevaren nam hij gevangen de gevangenis, gaf hij gaven aan de mensen’ (Ps. 68,19).
| |
9 | Maar wat betekent ‘hij voer óp’ anders dan dat hij ook is nedergedaald naar de nederste delen der aarde?
| |
10 | Hij die is nedergedaald, hij is het ook die is opgevaren hoog boven alle hemelen, om alles te vervullen.
| |
11 | Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en als leraars,
| |
12 | om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van de Gezalfde,
| |
13 | totdat wij allen komen tot de eenheid vanuit het geloof en vanuit de kennis van de zoon van God, tot een volkomen mens-zijn, tot de volle maat van rijpheid vanuit de Gezalfde.
| |
14 | Dan zullen we niet meer onmondig zijn, op en neer en heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer in het dobbelspel van de mensen, in hun sluwheid om tot dwaling te verleiden;
| |
15 | maar in liefde de waarheid volgend zullen wij in alles toegroeien naar hem die het hoofd is: Gezalfde;
| |
16 | vanuit hem wordt heel het lichaam welsaamgevoegd en samengehouden door de steun van elk gewricht; naar de kracht die een ieder deel is toegemeten, bewerkt het de groei van het lichaam tot opbouw van zichzelf in liefde.
| |
17 | Dit zeg ik dan, en ik betuig het in de Heer: gij moet niet meer wandelen zoals de heidenen wandelen in de vergeefsheid van hun denken:
| |
18 | met hun dóórdenken in duisternis gehuld, vervreemd van het leven van God, door de on-kennis die onder hen heerst, door de verharding van hun hart;
| |
19 | eenmaal gevoelloos geworden hebben zij zich onbeteugeld eraan overgegeven om inhalig van alle mogelijke onzedelijkheid hun bedrijf te maken.
| |
20 | Maar gíj hebt niet zó de Gezalfde leren kennen,
| |
21 | als ge tenminste naar hem hebt gehoord en in hem onderricht zijt zoals waarheid is in Jezus,
| |
22 | dat ge tegen uw eerdere gedrag in het oude mens-zijn moet afleggen dat tegen de bedrieglijke verlangens in te gronde gaat,
| |
23 | dat ge vernieuwd moet worden door de geest van uw denken
| |
24 | en het nieuwe mens-zijn moet aantrekken dat naar God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid.
| |
25 | Daarom: legt de leugen af en ‘spreekt waarheid, ieder met zijn naaste’ (Zach. 8,16), omdat wij ledematen van elkaar zijn;
| |
26 | ‘weest toornig maar zondigt niet’ (Ps. 4,5): laat de zon over uw toorn niet ondergaan,
| |
27 | en geeft geen plek aan de uiteenwerper;
| |
28 | de dief moet niet meer stelen maar zich liever moe maken door met de eigen handen het goed bijeen te werken,- dan heeft hij iets om weg te geven aan wie gebrek heeft;
| |
29 | laat geen enkel rot woord uit uw mond voortkomen,- alleen maar iets goeds, tot opbouw, waar gebrek aan is; dan geeft dat genade aan allen die het horen;
| |
30 | bedroeft de heilige Geest van God niet waarmee ge zijt gezegeld en gestempeld tot aan de dag van de verlossing.
| |