Instellingen

1


Na verloop van zeven jaren

zul je een kwijtschelding houden.

2


En dit is

de afspraak voor de kwijtschelding:
kwijtschelden zal
elke schuldheer de lening van zijn hand
waarmee hij leende aan zijn naaste;
hij mag zijn naaste, zijn broeder,
   niet aanmanen,

want uitgeroepen is de
   ‘kwijtschelding voor de Ene!’

3


De buitenlander mag je aanmanen;

maar wat van jou bij je broeder is
   zal je hand kwijtschelden.

4


Overigens

zal er geen arme bij jou wezen,-
want met zegen zal de Ene je zegenen
in het land
dat de Ene, je God,
jou nu geeft als erfdeel om het te beërven,

5


alleen als je maar gehoorzaam hoort

naar de stem van de Ene, je God;
door waakzaam heel dit gebod te doen
dat ik je heden gebied.

6


Wanneer de Ene, je God,
   je gezegend zal hebben

zoals hij je heeft toegezegd,-
dan zul je pandleningen hebben uitstaan
bij vele volkeren,
en jij zult niets op onderpand hoeven lenen:
je zult heersen over vele volkeren
en over jou zullen zij niet heersen.
••

7


Wanneer er bij jou een arme zal wezen,
   een van je broeders binnen
   één van je poorten,

in je land
dat de Ene, je God, je geeft,-
verstok dan je hart niet
en houd je hand niet dicht
voor je broeder, de arme.

8


Nee, open zul je je hand voor hem openen;

met pandleningen zul je hem belenen,
genoeg voor zijn gebrek,-
dat wat hem ontbreekt.

9


Waak over jezelf

dat bij jou in het hart
   niet een nietswaardig woord zal opkomen
   dat zegt:

‘genaderd is dat jaar, het zevende,
het jaar van de kwijtschelding…’
en je oog zo kwaadwillend zal worden
tegen je broeder, de arme,
dat je het hem niet geeft;
roepen zal hij dan over jou tot de Ene,
en zonde zal over jou komen!

10


Gul zul je hem geven,

en laat je hart er niet kwaad over zijn
   als je hem geeft,-

want
vanwege deze afspraak
zal de Ene, je God, je zegenen
in al wat je doet
en in elke strek van je hand.

11


Omdat er wel nooit een arme zal wegblijven
   uit de schoot van het land,

juist dáárom
gebied ik het je en zeg ik:
open zul je je hand voor je broeder openen,
voor de berooide bij jou
   en de arme bij jou in je land!

••

12


Wanneer aan jou verkocht wordt:
   je broeder, die een Hebreeër is,

of een Hebreeuwse,-
dienen mag hij je dan zes jaren;
in het zevende jaar
zul je hem als vríj man van je heenzenden.

13


En wanneer je hem als vrij man
   van je heenzendt,

zend hem dan niet ledig heen!

14


Omhang hem de hals, met een deel

van je wolvee,
van je dorsvloer en van je wijnpers;
waarmee de Ene, je God, je heeft gezegend,
   dát zul je hem geven.

15


Gedenken zul je

dat je dienstknecht bent geweest
   in het land van Egypte

en dat de Ene, je God, je heeft losgekocht;
dáárom
gebied ik je heden dit woord.

16


En zal het geschieden dat hij tot jou zegt:

ik ga niet van jou weg,-
omdat hij jou en je huis heeft liefgekregen,
omdat hij het goed heeft bij jou,

17


neem dan de pin

en steek die door zijn oor en door de deur:
worden zal hij dan bij jou
   een dienaar voor eeuwig;

ook met je dienstmaagd zul je zó doen.

18


Laat het niet hard zijn in je ogen

als je hem als vrij man van je heenzendt,
want:
voor een dubbel daglonersloon
heeft hij je zes jaren gediend;
zegenen zal jou dan de Ene, je God,
in alles wat je zult doen!