Instellingen

1


Dit zijn het gebod,

de inzettingen en de rechtsregels
welke de Ene, uw God,
   heeft geboden u te leren,-

om ze te doen in het land
waarheen ge gaat oversteken
   om het te beërven;

2


opdat je de Ene, God-over-jou, zult vrezen,

door al zijn inzettingen en zijn geboden
   te bewaken

die ik je gebied:
jij, je zoon en de zoon van je zoon,
al de dagen van je leven;
opdat ze verlengd worden, je dagen!

3


Horen zul je, Israël, en waakzaam zijn
   om te doen

wat goed voor je is,
en waardoor ge zeer talrijk zult worden,-
zoals de Ene, de God van je vaderen,
   tot je heeft gesproken:

in een land dat overvloeit
   van melk en honing!

4


Hoor, Israël!-

de Ene is onze God, de Ene alleen!

5


Liefhebben zul je

de Ene, je God,
met heel je hart,
   met heel je ziel,
   en met al je macht!

6


Wezen moeten

deze woorden,
die ik je heden gebied, op je hart!

7


Herhalen zul je ze voor je zonen-en-dochters

en daarin spreken,-
als je zit in je huis en als je gaat over de weg,
als je je neerlegt en als je opstaat!

8


Binden zul je ze tot een teken op je hand,-

wezen zullen ze tot merkteken tussen je ogen!

9


Schrijven zul je ze op de posten van je huis
   en in je poorten!

••

10


En zal het geschieden

dat de Ene, God-over-jou, je doet komen
in het land dat hij aan je vaderen,
   aan Abraham, Isaak
   en Jakob,
   heeft gezworen aan jou te geven:

steden groot en goed
   die jij niet hebt gebouwd,

11


bouwsels volgepakt met alle goed

die jij niet hebt volgepakt,
uitgehouwen bronputten
   die jij niet hebt uitgehouwen,

wijngaarden en olijfbomen
   die jij niet hebt geplant,-

en jij eten zult en verzadigd zijn:

12


waak over jezelf,

anders vergeet je de Ene,
die je heeft uitgeleid uit het land van Egypte,
   uit het dienaarshuis!

13


De Ene, je God, zul je vrezen
   en hém zul je dienen,

en bij zíjn naam zul je zweren!

14


Ge zult niet gaan

achter andere goden aan,
van de goden van de gemeenschappen
die u omringen.

15


Want een naijverig god is de Ene, je God,
   in je midden;

anders zal de woede van de Ene, je God,
   tegen jou ontbranden,

en zal hij je verdelgen
van het aanschijn van de –rode– grond.
••

16


Ge zult niet beproeven

de Ene, God-over-u,
zoals ge hem hebt beproefd bij Masa,-
   beproeving!

17


Waakzaam zult ge bewaken

de geboden van de Ene, God-over-u:
zijn overeenkomsten en zijn inzettingen
   die hij jou heeft geboden.

18


Doen zul je wat juist is en goed
   in de ogen van de Ene,-

opdat het jou goed gaat
en je zult binnenkomen
en beërven het goede land
dat de Ene heeft gezworen aan je vaderen,-

19


door al je vijanden weg te stoten
   van je aanschijn,

zoals de Ene heeft gesproken.
••

20


Wanneer je zoon je morgen de vraag stelt
   en zegt:

wat ís dat met de overeenkomsten,
de inzettingen en de rechtsregels
welke de Ene, onze God, u heeft geboden?

21


Zeggen zul je dan tot je zoon:

dienaren waren wij bij Farao in Egypte,
en toen leidde de Ene ons weg uit Egypte
   met sterke hand;

22


de Ene gaf

tekenen en wonderen, groot en kwaadaardig,
   in Egypte, aan Farao en aan heel zijn huis,
   voor onze ogen;

23


maar ons heeft hij daaruit weggeleid,-

opdat hij ons zou doen binnenkomen
en ons geven: het land
dat hij aan onze vaderen heeft gezworen;

24


de Ene gebiedt ons

om al deze inzettingen te dóen,
om ontzag te hebben voor de Ene,
   God-over-ons,-

ons ten goede al de dagen,
om ons te doen leven, zoals op deze dag;

25


gerechtigheid zal het ons wezen,-

wanneer wij waken om
   al deze geboden te doen

voor het aanschijn van de Ene,
   God-over-ons,
   zoals hij ons heeft geboden!

••