Instellingen

1


Maak hen indachtig zich te onderschikken

aan overheden en gezagsdragers,
hun te gehoorzamen,
tot alle goed werk bereid te zijn,

2


niemand te lasteren, wars van strijd te zijn,

inschikkelijk, alle zachtmoedigheid betonend
jegens alle mensen.

3


Eens immers

waren wij ook ondoordacht,
ongehoorzaam, dwalend, dienstbaar aan
velerlei verlangens en lusten,-
brachten we in kwaadwilligheid en afgunst
het leven door,
gehaat en vol haat jegens elkaar.

4


Maar toen de mildheid en de mensenliefde

van onze redder, God, verscheen,

5


heeft hij, niet om werken der gerechtigheid

die wij hadden gedaan
maar overeenkomstig zijn ontferming,
ons gered door het bad van wedergeboorte
en vernieuwing door de heilige Geest,

6


waarvan hij rijkelijk

over ons heeft uitgegoten
door Jezus Christus, onze redder,

7


opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade,

erfgenamen zouden worden
van het eeuwige leven
waar wij op hopen.

8


Betrouwbaar is dit woord,

en omtrent dit alles wil ik
dat je daarvan krachtig getuigt,
opdat zij die zich hebben toevertrouwd
aan God
erop bedacht zijn
in goede werken vooraan te staan;
die zijn goed en vol nut voor de mensen;

9


maar van dwaze zoekerijen

en afstammingslijsten
en twist en strijdpunten over de Wet
moet je verre blijven;
want die zijn nutteloos en vergeefs.

10


Een ketters mens moet je

na een eerste en tweede waarschuwing
vermijden,

11


als je weet dat zo iemand

het spoor geheel bijster is
en met zijn zonden zichzelf veroordeelt.

12


Wanneer ik Artemas naar je toe stuur

of Tychikus, haast je dan
naar mij toe te komen in Nikopolis; want
dáár heb ik besloten te overwinteren.

13


Zenas de wetskenner en Apollos

moet je met haast vooruitsturen,
opdat het hun aan niets ontbreekt.

14


Maar laten ook de onzen

leren met goede werken vooraan te staan
om in de noodzakelijkste behoeften
te voorzien,
opdat ze niet vruchteloos zijn.

15

Jou groeten allen die bij mij zijn;
groet jij wie ons liefhebben in het geloof.
De genade zij met u allen!