op het laatst, in deze dagen, heeft hij gesproken tot ons in een zóón die hij gesteld heeft tot erfgenaam van alles, om wie hij ook de eeuwigheden heeft gemaakt.
3
Hij is afstraling van zijn glorie en afdruk van zijn bestaan; hij draagt alles door zijn krachtig woord; reiniging van de zonden is zijn daad; hij is gezeten ter rechterhand van de majesteit in den hoge,
4
méér geworden dan de engelen zoals hij ook een naam voortreffelijker dan de hunne heeft geërfd.
5
Immers, tot wie van de engelen heeft hij ooit gezegd: ‘mijn zoon ben jij, ik heb jou heden verwekt’ (Ps. 2,7)?, en vervolgens: ‘ik zal hem tot een vader zijn en hij zal mij zijn tot een zoon’ (2 Sam. 7,14)?
6
En vervolgens, wanneer hij de eerstgeborene binnenbrengt in het wereldhuis, zegt hij: ‘buigen moeten zich voor hem alle engelen van God’ (Ps. 97,7).
7
En over de engelen zegt hij wel: ‘die zijn engelen maakt tot gedreven geesten en zijn dienaren tot vlammen vuur’ (Ps. 104,4),
8
maar over de zoon: ‘jouw troon, o God, is tot in de eeuwigheid der eeuwigheid, en de staf van de rechtheid is de staf van zijn koningschap!-
9
jij hebt gerechtigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat; daarom heeft jou gezalfd: God, jouw God, met olie van vreugde meer dan je gezellen!’ (Ps. 45,7-8).
10
En: ‘gij hebt in het begin, Heer, de aarde gegrondvest, en werken van uw handen zijn de hemelen;
11
zíj gaan teloor, maar gij blijft bestaan; alle zullen zij verouderen als een kleed,
12
als een mantel zult gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook worden verwisseld; maar gij zijt dezelfde, en uw jaren nemen geen einde!’ (Ps. 102,26-28).