Instellingen

1


Geloof viert de werkelijkheid van

wat wordt gehoopt,
is het bewijs van gebeurtenissen die
niet waarneembaar zijn.

2


Want daardoor

zijn de ouden tot getuigen geworden.

3


In geloof verstaan wij

dat de wereldtijden zijn gesticht door
het spreken van God,
zodat wat waarneembaar is
niet is ontstaan uit zichtbaarheden.

4


In geloof heeft Abel

een overvloediger offerande dan Kaïn
gebracht aan God;
dáárdoor is van hem betuigd dat hij
een rechtvaardige is,
toen God daarvan getuigenis gaf
bij zijn gaven;
daardoor spreekt hij nog
nadat hij gestorven is.

5


In geloof is Henoch overgebracht,

zodat hij de dood niet zag,
‘en hij was niet te vinden
omdat God hem had overgebracht’ (Gen. 5,24).
Want van hem is vóór zijn overbrenging
getuigd dat hij welbehaaglijk is geweest
aan God.

6


En zonder geloof

is het onmogelijk hem te behagen;
want wie tot God komt moet geloven
dat hij is en voor wie hem ernstig zoeken
wezen zal: een gever van loon.

7


In geloof heeft Noach,

onderricht over wat nog niet
waarneembaar was,
daar acht op geslagen
en een ark gereed gemaakt
tot redding van zijn huishouden;
daardoor heeft hij de wereld veroordeeld
en is hij erfgenaam geworden van
gerechtigheid die bij geloof hoort.

8


In geloof heeft Abraham,

toen hij werd geroepen, gehoorzaamd:
door weg te trekken naar een plaats die hij
als erfdeel zou ontvangen;
hij trok weg, niet wetend
waar hij zou komen.

9


In geloof is hij verhuisd naar

een land dat aangekondigd was
alsof het van een ander was,
in tenten wonend;
en Isaak en Jakob ook,-
mede-erfgenamen van
dezelfde aankondiging.