Want daardoor zijn de ouden tot getuigen geworden.
3
In geloof verstaan wij dat de wereldtijden zijn gesticht door het spreken van God, zodat wat waarneembaar is niet is ontstaan uit zichtbaarheden.
4
In geloof heeft Abel een overvloediger offerande dan Kaïn gebracht aan God; dáárdoor is van hem betuigd dat hij een rechtvaardige is, toen God daarvan getuigenis gaf bij zijn gaven; daardoor spreekt hij nog nadat hij gestorven is.
5
In geloof is Henoch overgebracht, zodat hij de dood niet zag, ‘en hij was niet te vinden omdat God hem had overgebracht’ (Gen. 5,24). Want van hem is vóór zijn overbrenging getuigd dat hij welbehaaglijk is geweest aan God.
6
En zonder geloof is het onmogelijk hem te behagen; want wie tot God komt moet geloven dat hij is en voor wie hem ernstig zoeken wezen zal: een gever van loon.
7
In geloof heeft Noach, onderricht over wat nog niet waarneembaar was, daar acht op geslagen en een ark gereed gemaakt tot redding van zijn huishouden; daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en is hij erfgenaam geworden van gerechtigheid die bij geloof hoort.
8
In geloof heeft Abraham, toen hij werd geroepen, gehoorzaamd: door weg te trekken naar een plaats die hij als erfdeel zou ontvangen; hij trok weg, niet wetend waar hij zou komen.
9
In geloof is hij verhuisd naar een land dat aangekondigd was alsof het van een ander was, in tenten wonend; en Isaak en Jakob ook,- mede-erfgenamen van dezelfde aankondiging.