Laten daarom dan ook wij, nu wij een zo grote wolk van getuigen rondom ons hebben liggen, alle ballast, en de zonde die ons zo makkelijk hindert, afleggen en met volharding de wedstrijd lopen die vóór ons ligt,
ziende op de overste leidsman en voleinder van het geloof: Jezus; voor de vreugde die voor hem lag heeft hij volhard onder een kruis en schande niet geacht; hij is gezeten rechts van de troon van God.
3
Want houdt uw aandacht bij hem die heeft volhard onder zo’n tegenspraak van zondaren tegen hem, opdat ge wat uw zielen betreft niet uitgeput raakt en opgeeft.
4
Ge hebt nog niet ten bloede toe weerstand geboden in uw gevecht tegen de zonde,
5
en zijt de bemoediging vergeten die tot ons als tot zonen-en-dochters wordt gesproken: ‘mijn zoon, acht de kastijding van de Heer niet gering, en geef door hem terechtgewezen niet op;
6
want wie de Heer liefheeft, die kastijdt hij, en hij geselt elke zoon die hij aanneemt’ (Spr. 3,11-12).
7
Het is tot kastijding; volhardt daaronder: als tegenover zonen-en-dochters gedraagt God zich tegen u; want wie is de zoon wiens vader hem niet kastijdt?
8
Als ge zonder de kastijding blijft waaraan allen deel hebben gekregen, zijt ge dus bastaards en geen zonen.
9
Bovendien hebben wij onze vleselijke vaders als kastijders gehad en wij kwamen tot inkeer; zullen wij ons niet veel liever onderschikken aan de Vader der geesten en leven?
10
Want zíj hebben ons wel voor weinige dagen gekastijd, naar hun goed dacht, maar híj doet dat tot ons nut, om te laten delen in zijn heiligheid.
11
Alle kastijding blijkt voor dat moment niet iets van vreugde te zijn maar van smart; maar later geeft zij een vrucht van vrede en gerechtigheid af aan wie door haar geoefend zijn.
12
Daarom, ‘de slappe handen en de verlamde knieën, richt ze op!’ (Jes. 35,3),
13
en maakt rechte sporen voor uw voeten, opdat het kreupele niet ontwricht wordt maar liever zal genezen.