1 | Daarom moeten wij ons des te overvloediger houden bij wat wij hebben gehoord, opdat we niet afdrijven.
| |
2 | Want als het door engelen gesproken woord al vast-en-zeker is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid een rechtvaardige vergelding heeft moeten aannemen,
| |
3 | hoe zullen wij dan ontkomen wanneer we ons niet bekommeren om een zo groot heil?- dat aanvankelijk is uitgesproken door de Heer, en door wie het hebben gehoord aan ons bevestigd is,
| |
4 | terwijl God het mede betuigt in tekenen en wonderen en velerlei krachten en uitdelingen van heilige geestesadem, overeenkomstig zijn wil.
| |
5 | Want niet aan engelen heeft hij het weldra-komende wereldhuis waarvan wij spreken onderworpen,
| |
6 | maar ergens heeft iemand betuigd, en gezegd: ‘wat is de mens dat gij hem gedenkt of de mensenzoon dat gij naar hem omziet?-
| |
7 | achtergesteld bij engelen hebt gij hem maar weinig: met heerlijkheid en eer hebt gij hem gekroond,
| |
8 | onder zíjn voeten hebt gij alle dingen onderworpen!’ (Ps. 8,5-7). Want in het onderwerpen aan hem van álle dingen heeft hij niets uitgezonderd dat aan hem niet onderworpen is. Nu echter zíen wij nog niet dat aan hem alle dingen onderworpen zijn;
| |
9 | maar wij richten onze blik op Jezus die maar weinig bij engelen is achtergesteld, maar dóór de dood die hij te lijden kreeg héén -opdat hij voor állen de dood zou proeven- met heerlijkheid en eer gekroond is.
| |
10 | Want het betaamde hem om wie alle dingen zijn en door wie alle dingen zijn, dat hij vele zonen tot heerlijkheid zou leiden en zo, door al wat hij te lijden kreeg, ten volle de leidsman van het heil zou zijn.
| |
11 | Want hij die heiligt en zij die geheiligd worden zijn allen uit één: om deze reden schaamt hij zich niet hen ‘broeders’ te noemen,
| |
12 | zeggend: ‘verkondigen zal ik uw naam aan mijn broeders, in het midden van een vergadering zal ik u lofzingen’ (Ps. 22,23)!,
| |
13 | en vervolgens: ‘ik zal vaststaan in vertrouwen op hem’ (Jes. 8,17), en vervolgens: ‘ziehier, ik en de kinderen die God mij heeft gegeven’ (Jes. 8,18).
| |
14 | Daar dan de kinderen deelhebben aan bloed en vlees was ook hij die op vergelijkbare wijze deelachtig, opdat hij door de dood de machthebber van de dood -dat is de uiteenwerper- zou bedwingen,
| |
15 | en diegenen verlossen die in vrees voor de dood hun hele leven door aan knechtschap zijn vervallen;
| |
16 | want waarlijk, hij neemt geen engelen aan maar het zaad van Abraham neemt hij aan.
| |
17 | Daarom moest hij in alles aan de broeders gelijk worden opdat hij een ontfermende en getrouwe hogepriester zou worden in alles bij God tot verzoening van de zonden van de gemeenschap,
| |
18 | want beproefd in wat hij heeft geleden kan hij hun die beproefd worden te hulp komen.
| |